leven en de motieven der heersenden beschrijven - doordat hun schrijvers zelfde behoefte hadden om dan toch tenminste in en door hun figuren heerschappij uit te oefenen. Dit is ook een soort van je ‘kritisch distantiëren van je eigen persoon’. Ik zal een andere component van dit schrijfgedrag noemen: het Oepidus-complex. Bovendien kun je in je werken alle mogelijke mensen, die je wilt elimineren, in effigie om het leven brengen, ook een soort van veredelde heerschappij waartoe slechts de kunstenaar gelegenheid heeft.
Ik ben ook hierom zeer sceptisch wat het vermogen tot solidariteit van de kunstenaar betreft, omdat mijn solidariteitsbegrip zeer pragmatisch is. Solidariteit kan toch alleen maar effectieve sociale hulp zijn, en daartoe is journalistiek (die een knelpunt, een onbillijkheid aan het licht brengt en door naspeuringen politici ertoe kan brengen daadwerkelijk te helpen) beter in staat. Ik geloof dat als op grond van mijn werk ergens iets anders wordt, dat geen literaire categorie is; ik zou blij zijn als bijvoorbeeld op grond van mijn boek Asphaltgründe architecten van schoolgebouwen er eens over gingen nadenken of er geen menselijker schoolpleinen te maken zouden zijn, dat zou heel goed zijn, maar een artikel daarover in de Stern met uitvoerige analyses, standpunten en verhalen van ‘gevallen’ kan dat veel beter, want het gaat in mijn boek niet alleen om schoolpleinen, de schoolpleinen zijn alleen het model aan de hand waarvan meer wordt afgehandeld en ook moet worden als het literatuur wil zijn. Het moet een fundamentele analyse van onze sociale situatie zijn die ons een fundamenteel bewustzijn van onze toestand mogelijk maakt.
U vraagt naar de mogelijke invloeden van literatuur. Als de literatuur modellen levert, basissituaties die onze positie kunnen definiëren, problemen en conflicten onder woorden brengen, dan is dat enorm veel. Ik geloof dat de literatuur van onze dagen door het huwelijk dat ze met de politicologie en andere disciplines heeft gesloten, aan trefzekerheid, waarnemingsvermogen en taalscheppende kracht heeft ingeboet. Ze heeft vaak de rol van dienende kracht overgenomen en levert alleen maar de illustraties van sociale modellen en ideologieën die ze al kant en klaar aantreft, en dat geldt niet alleen voor ‘links’ maar voor alle maatschappelijke richtingen. Er is vandaag de dag geen autonome literatuur die niet onmiddellijk, wanneer ze zichzelf als autonoom opvat - of zogenaamd opvat -, beschuldigd wordt van theorieloosheid, onvermogen tot analyse, en in het hoekje van het al-te-persoonlijke, tot niets verplichtende wordt gedrongen. Er moet, en dat is mijn these, een mogelijkheid bestaan om literatuur te maken zonder dat de schrijver zichzelf een instantie voelt die alleen maar ‘naschrijft’ wat natuurwetenschappelijke en geesteswetenschappelijke systemen al hebben ‘voorgeschreven’ - en die mogelijkheid moet bestaan op grond van dié capaciteiten die de literatuur, door de eeuwen heen, heeft bezeten: een onbevangen, niet ideeënloos maar in elk geval niet-ideologisch inzicht in de werkelijkheid van de mens; onpartijdigheid, dat is juist dat vermogen tot waarnemen; ook solidariteit, als je solidariteit definieert als vermogen tot mede-lijden, en ik schroom ook niet om het woord ‘liefde’ hier te noemen, tot deze kracht kan literatuur in staat stellen, uit ‘liefde’ kan en moet ze geschreven zijn. Alleen zo'n, hier nog onvoldoende gedefinieerde literatuur kan een soort van katharsis teweegbrengen die ik als de wenselijkste en ook nu nog mogelijke ‘invloeden’ van de
literatuur beschouw.
U vraagt naar het werk dat ik het minst graag zou willen missen. Ik antwoord: mijn dagboek, ongepubliceerd. De reden? Alles wat je schrijft en wat goed is, moet zo geschreven, zo gezegd zijn alsof het slechts voor de dag van vandaag, voor dit uur geschreven is, alleen het uur moet juist gekozen zijn, dan zegt het geschrevene ook iets voor het leven. Zo'n voor-dit-uurschrijven heeft de exactheid, de actualiteit, de effectiviteit van een ‘handleiding’. De nabijheid tot het object geeft je de kans om het object geheel in taal om te zetten, om een dichtheid te bereiken die het object praktisch vervangt. Deze eenheid van dingen taal, die ik in mijn dagboek aantref, wil ik op de rest van mijn werk overbrengen, dat is een van mijn geheimste wensen.
Over het verliteratuurd raken van het leven: mijn leven is, zo moet ik het in eerste instantie formuleren, werk. Ik heb nog nooit zoveel gewerkt in mijn leven, ook als leraar niet, als nu. Dit werk staat me niet toe te vragen of het leven verliteratuurd is, het realiseert zichzelf gewoon. In eerste instantie kan het gewoon niet literair genoeg zijn. Ik ben druk bezig gewoontes, denkgewoontes uit mijn tijd als leraar, af te breken - en kan dat alleen door een strenge, literaire reflectie. Dat is de ene kant van de zaak. De andere kant is de vereenzaming waar je noodzakerlijkerwijs het slachtoffer van wordt. Wanhoop is alleen te voorkomen als je positieve, constructieve relaties tot lezers of lectoren hebt die je werk op de een of andere manier begeleiden. Ik weet ook dat ik veel tijd nodig zal hebben waarin ik niets doe, waarin ik niet aan een permanete druk ben blootgesteld, tijd om weer onder de mensen te zijn, te horen, mee te kunnen beleven wat zij doen, dat is enorm belangrijk. Deze fases van eenvoudigweg mee-doen en enkel op-nemen te kunnen verenigen met fases van literaire afsluiting, is een van de belangrijkste dingen voor de toekomst. De speelruimte die ik daarvoor heb, heb ik te danken aan het feit dat mijn vrouw een beroep heeft en grotendeels voor ons onderhoud zorgt, het bescheiden leven dat wij leiden bekostigt. Deze materiële pretentieloosheid is voor ons geen probleem. Ik vind dat toch wel goed, omdat het ons verbindt met lagen van de samenleving, waarmee het contact voor iemand die als ‘kunstenaar’ werkt goed is, ik bedoel het contact met de ‘kleine luiden’, de eigenlijke producenten van de maatschappij, die hun ervaringen nog niet weg-gereflecteerd, geabstraheerd hebben, waar ze in zekere zin nog direct ervaren kunnen worden, waar de taal nog bij de dingen is en de dingen nog bij de taal zijn.
vertaling: Wouter Donath Tieges