door klappen, het gelach van de tegenpartij, tenslotte alleen nog schaduwen en schimmen, lichtpuntjes, de ogen van meisjes, het gesuis van een springtouw, de koelte van traptreden.
De volgende dag kwam Umo zijn diensten aanbieden. Hij heette Ulrich Molk en was een te dik uitgevallen vierdeklasser, stotteraar, hier schaadde dit onvermogen tot een vlot taalgebruik hem niet, Moby Dick, zo heette hij ook, was olifant, walrus, varken, alles wat men maar van hem verlangde. Aan het begin, als de ploegen nog niet opgesteld stonden, de kopstukken de bal hadden en het de mensen in het veld allemaal te lang begon te duren, was hij, Umo, de grootste grapjas. Hij zag hoe Hannes W., die ze gisteren op z'n sodemieter hadden gegeven, die platte bleekscheet, aan de rand van het speelveld stond te dromen. Umo riep hem bij zich, Hannes probeerde zich te drukken maar de Dikke zwom het veld uit en trok hem binnen de lijnen, pootte hem in een hoek neer, bij het gewone voetvolk. Het kopstuk van de ploeg, een zekere Lutz Lesser, duwde hem weg, Umo haalde hem eigenhandig, lachend terug. Lesser raakte buiten zichzelf, Umo maak te een gebaar alsof hij, wanneer Hannes niet kon blijven, zelf wilde opstappen, en dus lieten ze hem maar, ineens was het menens geworden voor Hannes W.
Gooi ze af! Verroer je niet! werd erin zijn nek gebruld. Glip toch niet steeds langs de lijn! Ga naar het midden, daar komen de ballen! Laat die voor Moby, die vang je nooit! dat was Lesser. Gooi ze toch af, laffe zak! weer Lesser! Met jou komen we er nooit! Lesser. De hoek waarin Hannes stond werd leeggebombardeerd, Hannes verliet 'm en galoppeerde tussen de hoeken en lijnen heen en weer. Hebbes! Af! Mooi niet! Doorgaan! Beweging, mensen! Daarheen! en Hannes galoppeerde, hij sloeg z'n armen uit en fladderde zoals niemand anders fladderde. Hé, omlaag die flappers, fladderen doe je maar op je weitje! De ballen misten doel en gingen uit. Inde stilte die volgde op de ballen die uit waren gegaan, kauwde hij op z'n nagels, stond te dromen, deed er niet toe waar, dat rotding kwam steeds weer terug, het circus begon opnieuw. Hannes' pogingen de bal te benaderen bleven zonder resultaat, het ding floepte steeds weg. Hannes dook ineen, het hoofd diep tussen de schouders, en ontweek de bal. Da's een goeie! zei Lesser prijzend, had Hannes W. geprezen, zijn partij was bijna helemaal uit, Hannes was de laatste der galopperenden. Handen de lucht in! Waar heb je anders je handen voor! Zie je wel, dat wordt nooit iets! Als ie niet eens snapt waar ie z'n handen voor heeft. Het ding was in de lucht. Was gevaarlijk om zo'n lucht te hebben, alsmaar boven je, in zo'n lucht te moeten leven. Blijven lopen! Weg met die handen! Nee: omhoog ermee! Ze probeerden hem uit te gooien. Hou vast die bal! Vasthouden! Wat? Hè? Wat? Vast die bal, zeg ik je! Hannes snapte het: als de bal nu komt, moet hij hem vasthouden. Laat 'm gooien, riep Moby. Hannes schudde van nee. Vasthouden, jongen, teruggooien, jongen! Wat? Kan ie dat niet? Kan ie niet gooien? De mensen uit het uit-vak begonnen te lachen. Hij kan 't niet! Hij kan de bal niet eens tegenhouden! Allen die buiten het speelvak stonden, lachten. Het gelach van alle kanten, en Hannes galoppeerde maar door. De bel
ging, de pauze was voorbij, men ruimde het veld, Hannes galoppeerde nog steeds, tegen het gelach, tegen de stemmen op het schoolplein, op een vlucht zonder einde voor de bal die er allang niet meer was, en - bleef maar galopperen.
De daarop volgende dag hing er iets in de lucht. Geen van de pleingangers had het in de gaten: de hardlopers niet die tussen de speelvelden renden, op de loperstussenlijnen, en angstvallig vermeden op de afbakeningen van de velden te komen, hadden het zo druk met ertussen-lopen en vermijden, dat ze nergens anders oog voor hadden; de spelers op de speelvelden van het plein bleven binnen de lijnen en moesten op het wisselen letten, zodat ze geen tijd hadden voor iets anders dan op-het-wisselen-letten en binnen-de-lijnen-blijven; op de trappen hadden de diefje-met-verlos-spelers continu werk om hun vestingen te verdedigen, gevangenen moesten gevangengenomen en hun bewaking geregeld worden, zodat van louter gevangennemen en bewaken niemand zo vrij was als Hannes, die 't zich kon permitteren te kijken naar wat boven hen was: een effen hemel en in al die effenheid een vogel die omhoogvloog, zich liet vallen, in ruime bogen voortdurend terugzwierde, spiraal op spiraal stapelde in een kolom zo groot als het plein, ergens in de hoogte verdween om zich van een zeker punt weer omlaag te storten, z'n grootte van zoëven herwinnend, en, zichzelf opvangend, weer op te stijgen. Hannes W. maakte zich los, trad buiten de grenzen die hem veiligheid hadden geboden, onafgebroken omhoogkijkend werd hij vrijer. Het begon met een spel van de schouders, de armen ontvouwden zich, verleenden hem een grotere actieradius, die ook meteen werd uitgebuit door met z'n armen te zwaaien, hij drong de loperstussenzone binnen, cirkelde er meerdere malen doorheen, maakte cirkels van cirkels, die groeiden als spiralen, groeiden uit boven de nauwe looppaden op het plein, het plein werd luchtruim, speelvelden werden doorkruist, doorsneden alles wat er aan lijnen, grenzen en afbakeningen op het schoolplein was aangebracht als een niet te verwijderen rasterwerk. Hij hield rekening met alles tijdens zijn vlucht, samendrommingen ontweek hij, was ontsnapt voor de schrik ze had ingehaald, tenslotte was
hij de nissen van het schoolplein binnengedrongen waar de meisjes hun hinkelbanen hadden, een paar die moesten wachten tot ze met hinkelen aan de beurt waren probeerden Hannes' vliegspel uit en ondervonden dat schoolpleinnissen geen ruimte zijn om te vliegen, volgden hem naar de open vlakte van het plein, als vogels die ze waren ook over de grenzen van de spelen heen vliegend, aarzelend eerst, daarna onmiskenbaar de grenzen schendend. De kopstukken wisten niet meer hoe ze leiding moesten geven aan het spel, de trapheersers verloren het overzicht over hun krijgshandelingen want de tegenstanders begonnen al hoe langer hoe meer op vogels te lijken, het gezwaai stak ook degenen aan die af waren, die brachten verwarring in hun eigen gelederen en hielpen ballen, zonder de aandacht er