De thematische anecdotiek van Jan Gerhard Toonder
Jan Gerhard Toonder mag de oom van Tom Poes zijn, literair is hij een neef van Jan Cremer en Jan de Hartog. Een hartverwarmende knul van even in de zestig, een vakman met de pen en een rijk leven om uit te verhalen. En vertellen kan hij als de ziekte. Minder provocerend dan Cremer en minder patetisch dan De Hartog is hij wellicht de meest aangepaste van de drie vrijbuiters. Aangepast aan de Nederlandse smaak wel te verstaan.
Na een dertigjarig schrijversleven en meer dan twintig romans heeft de verteller in Toonder zich tot thematisch-anecdotisch schrijver geëmancipeerd. Het zinloze feit bestaat voor hem niet meer en de schrijver moet zich niet laten beperken door een te nauw romanconcept. Om stof zit hij nooit verlegen, want het leven is niet onopgemerkt aan hem voorbijgegaan. Hij duikt gewoon in zijn eigen biografie en volgt daarin, al naar het hem invalt, zijn weg. In beeldend en gebekt Nederlands vertelt vader zijn wederwaardigheden, ten dele bewust geordend, vanuit het heden, en het resultaat is een soort schelmenroman, nu eens huiveringwekkend autentiek, dan weer wat minder uniek, maar altijd onderhoudend en sympatiek. Een brok vitaliteit in zinnetjes. Tot zover is alles prima, maar nu de vraag: is het Literatuur? En daaraan vooraf gaat de vraag: pretendeert Toonder literair te schrijven?
Het antwoord op de laatste vraag dient bevestigend te luiden. Ten eerste publiceert Toonder zijn boek in de serie BB Literair, ten tweede schrijft hij zelf op het achterplat: ‘Zoals menig zinnig boek gaat ook De spin in de badkuip over een speurtocht naar de zin van het bestaan, in dit geval door mijzelf ondernomen via een aantal opmerkelijke voorvallen die samen één verhaal vormen.’ Trek er wat zelfspot af dan blijft er nog een stevige literaire pretentie over. Jammer, want ik vind - met alle waardering voor wat me een schat van een man lijkt - dat die pretentie ten onrechte is en ik zal ook zeggen waarom. (‘Mams, kan ik het helpen?’). Het is zoiets als uitleggen waarom Toon Hermans geen W.F. Hermans is, hoe aardig de liedjes van de eerste en hoe flauw de grappen van de laatste ook mogen zijn.
Toonder kan geen gebrek aan vakmanschap verweten worden, want dat is allemaal eersteklas. Hij is ook intelligent, smaakvol en eerlijk - daar schort het allemaal niet aan. Dat hij zijn eigen biografie zo unverfroren en onverhuld als stof en thema kiest, ook daar zal ik niets op aanmerken, want over wie wou je uiteindelijk anders schrijven dan over jezelf? Mijn bezwaar is meer hoe hij over zichzelf schrijft, namelijk te professioneel, te weinig riskant. Vanuit de hemel mag zijn moeder meelezen en ze zal glimlachen om die donderse jongen. Er is geen spoor van echte wanhoop, van op het scherp van de snede. Toonder is best bereid zich heel non-conformistisch uit te kleden, maar dan wel op het naaktstrand. Echt bloot geeft hij zich niet. Liever dan zijn publiek te schokken en te mishagen zet hij zijn furieuze babbel voort, zijn sterke verhalen van appels stelen uit de boomgaard van de pastoor. Dat is ook allemaal erg gevaarlijk, welzeker welzeker, maar je maakt er een spannend jongensboek mee, geen aangrijpend mensenboek dat een lezer te schudden neemt. Juist omdat Toonder vaak probeert mensenverhalen te schrijven - uit de oorlog en zo - en daarbij probeert vals patos te vermijden valt op dat hij niet werkelijk iets aanricht bij zijn lezer. Hij behándelt de werkelijkheid zonder hem te transformeren. De spin in de badkuip is best een persoonlijk boek, evenals zijn voorlaatste (door mij niet gelezen) boek De dronken kanarie dat geweest zal zijn, maar de recensies hoeven niet herschreven te worden. Dat is het gevaar van voorlezen uit het grote boek van het leven zonder werkelijk uit de school te klappen.
Duco van Weerlee
Jan Gerhard Toonder
De spin in de badkuip
De Bezige Bij, Amsterdam 1976 f 22.50