De Revisor. Jaargang 3(1976)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Habakuk II de Balker Delampionplanten Postzegel met het sneeuwmerk van winter, zo hingen de lampionplanten hun oranje lampion uit. De witte tanden waren van het ijzeren hek. De hoeken van de ruiten hadden allevier kerstkleuren, ze droegen in melkglazen vazen de bloemen die daarbuiten hun zaden verborgen onder de boomgaardsneeuw, onder de sneeuw van de appelboom en de hazelaar van de rafelige vlammen van de lampionstruik, van de judaspenning en de stoffertjesplant. Alle vinken hadden vrolijke snavels, de appelvink had de dikste, maar hij daar, de goudvink, had zó in de boom gekund, die kunstig besneeuwde spar daarbinnen. Toen sneeuwde het nog volgens geijkte gewoonte; langer dan vijftien regels is het geleden. Dit is een hommage aan de oude lampionplanten vuurdragend in de sneeuw en bedrukt, niet met 25 cent maar met 25 december. Nee, geen postzegel - besneeuwd of niet - vent dat nog uit. Het bonenstro Bonenstro, dat rookt zo mooi onder de hoge bomen; en zijn gedopte peulen smoken ook. Zijn boon, tot roem gekomen, wordt beloond; maar opgestookt rookt roemloos het bonenstro, zo hoog als nooit de bonen komen [pagina 23] [p. 23] De doorn Madeliefjes! Ik ben de pikzwarte doorn. Tegen t gras riep ik af de toorn: Wees oneetbaar, spies de verslinder! Verdedig de hoorn des overvloeds met de doorn. Ik wilde zoutdistel zijn en verwonden. Ik zou de zwarte wacht zijn tegen de honden van de 100 houthakkers, het bos ingezonden & weggevlucht voor t reveil van mijn hoorn. Grendel van t woud was ik, aan mijn tak. Uithangbord van dolk tegen wie onverschillig verwoestte, leegroofde en brak. Avondzon, kom met je bijlslag. Doorn waait aan t wrak. Ach... Dit dorp, ach dik int blad; rose. Zomers bestofter dan jij en ik ooit dekten ons toe. Kinderen groene noten schommelden. Waren zo veel wegen. Waar blaast, voert wind ons naar toe. Weer winter onder wol, blad dekt de grond dan, veel mist van herinnering, t felst geel verbleekt er Geen moedertje- lief, hoe zon t water blakert: de vis kapseist en lelietje van t dal. Snik; schater. Tijd de gemene tijd rijpt sneeuw en noot. Vol of leeg sluit (witte dag) winter zijn ring. Vorige Volgende