Robert Musil
Twee schetsen
Nu het Thomas Mann-jaar achter de rug is, is het misschien nuttig de aandacht te vestigen op een andere grote Duitstalige schrijver, op Robert Musil. In een brief van Mann staat de volgende prognose over Musil: ‘Er bestaat geen andere levende Duitse schrijver waarvan ik zo zeker weet dat de toekomst hem roem zal brengen.’ Van die roem heeft Musil zelf nauwelijks iets gemerkt. Tot zijn dood in 1942 werkte hij zonder financiële ruggesteun door aan zijn hoofdwerk ‘Der Mann ohne Eigenschaften’.
Robert Musil werd in 1880 uit Oostenrijkse ouders geboren. Via de militaire school, een ingenieursstudie, psychologie- en filosofiestudie, wijdde hij zich tenslotte geheel aan de literatuur. De artistieke expressie werd zijn laatste toevluchtsoord, waarbij hij zich op weg daarheen die precisie en ‘Gründlichkeit’ heeft eigen gemaakt die kenmerkend zijn voor zijn hele oeuvre.
Zijn eerste roman, ‘Die Verwirrungen des Zöglings Törless’, een werk uit 1916 met als tematiek de psychiese ontwikkeling van een knaap, bezorgde hem enige faam. Maar dit sukses berustte reeds gedeeltelijk op een misverstand tussen auteur en lezer. Het publiek waardeerde uitsluitend de psychologiese talenten van de schrijver, terwijl Musil zelf het verhaal reeds als een bijzaak was gaan beschouwen. Wat hem op de eerste plaats bezighield, was het zoeken naar steeds nieuwe oplossingen, relaties, variaties en mogelijkheden van hoe de mens kan zijn. Daarbij was hij uit op de meest nauwkeurige formulering van uiterst genuanceerde tussentoestanden van de menselijke geest.
In 1936, nadat o.a. al de novellenbundel ‘Drei Frauen’ verschenen was en terwijl hij midden in zijn werk aan ‘Der Mann ohne Eigenschaften’ zat, werd hij gedwongen uit materiële noodzaak voortijdig zijn literaire testament te publiceren. Een trieste en paradoxe situatie. Onder de titel ‘Nachlass zu Lebzeiten’ heeft Musil een aantal prozaschetsen, essayistiese en kritiese bladzijden, plus een novelle verzameld. En in dit werk trekken vooral de zogenaamde ‘Bilder’ de aandacht. Het zijn hoofdzakelijk momentopnames van dingen en dieren die, door hun vaak ongewone gezichtshoek, verrassen. Het zijn fragmenten die, waar het goed is, een absoluut karakter krijgen. Musil heeft aan deze prozaschetsen dié autonomie willen verlenen die ze doet ontsnappen aan de tijd, terwijl de schrijver zelf de tijd niet kan ontduiken en steeds weer naar nieuwe konstellaties op zoek moet in een leven van fragmenten, zoals de Sisyphus van Paul Valéry: ‘Sisyphe se faisait des muscles.’
Wellicht de meest intrigerende schetsen zijn ‘Das Fliegenpapier’ en ‘Die Affeninsel’, beide al rond 1913 ontstaan. Het eerste is een konsekwent rapport van de dood van een vlieg die door een volledig passieve vijand onttakeld wordt en waarbij de tijd zeker is van zijn overwinning. Het proces krijgt hier een bijna symbolies perspektief. In ‘Het Apeneiland’ wordt het fenomeen van de rankune der middelmatigen haarscherp geanalyseerd. En Musil zit in zijn voorwoord bij zijn ‘Nachlass’ bijna verlegen met de prognose van dit stukje, dat immers geschreven werd in een tijd toen er van nazisme nog nauwelijks sprake was. Zelf merkt hij ergens op, dat een nauwkeurige observatie van een miniem gebeuren altijd parallellen oplevert met grotere, massale gebeurtenissen. In ieder geval zijn beide schetsen beslist geen moraalpreken, ze horen eerder in de kategorie waarin men ook een gedicht als ‘Der Panter’ van Rilke zou kunnen plaatsen: gesloten, monologies, van sentimenten ontdaan. Wellicht kunnen deze beide stukjes (samen met ‘Drei Frauen’ en ‘Die Verwirrungen des Zöglings Törless’, vertaald door respektievelijk Jacques Hamelink en Frank Diamand, en het uitstekende essay ‘Diagnoses rondom Musil’ van Willy Roggeman) een geschikte inleiding vormen tot het overige werk van Robert Musil, een werk dat als een Europees knooppunt van vorm, struktuur, estetica én van etica en filosofie beschouwd kan worden. En dat beslist niet alleen omdat Thomas Mann persé gelijk moet krijgen.
Huub Beurskens