lang ze zinvol worden aangewend. Het enige wat mij wat robotachtig aandoet zijn de geregelde uitdrukkelijke lamentaties dat niets goed is, maar wel slecht en boos en somber, en dat het nooit weer goed komt. Om elk overlijdensbericht moet bij Reve altijd weer een zwart kader (alsof het verhaal onvoldoende voor zichzelf spreekt).
Met hoofdstuk 7, begin deel iii Hellevaart, is de situatie geheel veranderd. Jakhals is verdwenen (en keert in de rest van het boek niet meer terug) en de schrijver schijnt zich rechtstreeks tot de lezer te richten, zeggende dat hij een gruwelijk geheim heeft op te biechten. In zijn jeugd heeft hij namelijk ooit, als vrachtrijder rijdend op een grote truck, een jong meisje schandelijk onteerd. Bijna het gehele deel Hellevaart wordt vervolgens besteed aan de beschrijving tot in détails van deze geschiedenis. Er is daarbij iets in de toon veranderd. Een van Reve's meest karakteristieke stijlmiddelen, de relativerende humor, ontbreekt. Met haast maniakale precisie worden alle overwegingen, herinneringen en observaties van de ikfiguur weergegeven, doorschoten met obligaat berouwvolle prevelementen en verwijzingen naar een hogere instantie die hem dwingt een wandaad te begaan ingevolge een onweerstreefbare lotsbeschikking. Het wanhopige schoolmeisje zie je als het ware achter glas; het enige geluid dat tot de wereld doordringt is het geprevel van Charles Manson en het kloppen van het bloed in diens hoofd. De oudtestamentische reviaanse stijl levert hier een onleuk, luguber effect op.
Het laatste deel, Verrijzenis, speelt aan het Hof, waar de schrijver geregeld op theevisite blijkt te gaan bij de Vorstin, een brave, niet al te gisse en wat dweperige grootmoeder met een breiwerkje. Zij slaat de door haar zeer hooggeschatte schrijver tot ridder in het Eeuwige Kruis en draagt hem op een roman te schrijven over een andere verse ridder, een heldhaftige non met derdegraadsverbrandingen, die in haar jeugd een gruwelijke ervaring heeft meegemaakt, toen ze als argeloos jong meisje op een lifttocht door een brute vrachtrijder werd onteerd en voor het leven van de hoop op het moederschap beroofd... Een levensroman dus, bij voorbaat Koninklijk Goedgekeurd en voorzien van het wasmerk van de Vereniging van Nederlandse Huisvrouwen. Voor weer andere lezers misschien een smartlap, een melig rooms sprookje. (Een verschroeide non, hoe verzint hij het?)
De vraag die zich altijd weer bij Gerard Reve voordoet luidt: Die Gerard Reve, belazert Die Nou De Kluit Of Hoe Zit Het? Iemand kan door allerlei omstandigheden in zijn werk en handelen, een omstreden figuur zijn en bezwaarlijk definitief te rubriceren, maar Gerard Reve wekt de indruk niet alleen zijns ondanks moeilijk plaatsbaar te zijn. Hij grijpt elke gelegenheid aan om de verwarring rond zijn persoon alleen maar te vergroten. Soms laat hij zich wel eens ontvallen dat die handelwijze hem niet alleen zelf amuseert, maar ook geredelijk profijt oplevert (een ding is zeker, hij is een begaafd Public Relations man). ‘Door zijn paradoxale uitspraken en zijn dikwijls uitdagende optreden is Gerard Reve afwisselend uitgemaakt voor een goddeloze spotter, een rechtse racist, een chauvinistisch royalist en een bijgelovig occultist; velen echter zien in hem een martelaar en heilige, en de apostel van een nieuwe en waarachtige moraal.’ (Een Circusjongen, p. 185) Daar heb je het weer, hij kan het gewoon niet laten.
Reve begint zelf oog te krijgen voor de problemen die hij schept, vandaar ook die handreiking in zijn jongste roman die tot in de titel doordringt. Zijn circusachtig vermogen om vliegensvlug van stemming of kleur te veranderen brengt zijn publiek in verwarring en wekt soms de schijn van een te geringe persoonlijke betrokkenheid. De man is een vat vol tegenstrijdigheden, zoals wel meer mensen, maar door zijn vak is híj gedwongen voor een publiek op te treden, en dan krijg je dat: het onschuldige grapje binnenshuis wordt op de Bühne heel anders begrepen. ‘Ik gooi veel anekdotiese, boertige humor & larmoyante kitsch in mijn werk. Daardoor komt de inhoud beter over.’ Dat zegt hij vol vertrouwen in een brief (Ik had hem lief, p. 21) aan een kunstbroeder. De verwarring is gegroeid vanaf het moment dat hij, zo omstreeks 1960, als persoon aan de wegging timmeren. Tot dat moment - en men kan het zich nauwelijks voorstellen - was Reve de ingetogenheid zelve. Er was geen schrijver in Nederland die zo ongenaakbaar was en moeilijk voor een interview te strikken. Hoewel hij altijd autobiografisch heeft geschreven, poogde hij tot ongeveer 1960 zoveel mogelijk zijn werk voor zichzelf te laten spreken. Pas met de brieven in Tirade is met dit principe gebroken. De persoon van de schrijver werd nieuws: zijn liefdeleven, zijn geloofsovertuiging. De televisie kreeg oog voor zijn theatrale kwaliteiten, overigens pas nadat hij als toneelschrijver was afgegaan. En Gerard Reve heeft zich dat allemaal welgemoed laten aanleunen. De verkoop van zijn boeken steeg met stukken en hij vond dat hij ook eigenlijk best het een en ander aan zinnigs te vertellen had. Nog in een interview in De Tijd (september 1975) vertelt hij trots dat hij op idem zoveel fronten tegelijk strijdt: de politiek (dood aan de arbeiders), de religie (Maria als vierde persoon Gods), de sexualiteit, de literatuur. Hij onderscheidt in zijn uitspraken terzake
kreten, als vlaggen bedoeld om de aandacht te trekken, en opinies, die aanmerkelijk rustiger van toon en inhoud zijn. Hoezeer de aandacht echter ook verlegd is van het werk naar de persoon van de heer Reve, in de eerste plaats voelt hij zich altijd schrijver. Hoe schaamteloos hij misschien zijn persoonlijkheid laat exploiteren (de kachel moet nu eenmaal branden), zijn eigenlijke stiel heeft hij nooit verraden.
‘Ik schrijf, en zal, zo God het mij toestaat, blijven schrijven over wat mij beweegt en mijn leven is. Er staat in mijn boeken niets dat niet van mijzelve, uit mijzelve, en mijzelve is.’ (Een Circusjongen p. 139) Aldus de plechtige uitspraak van de schrijver tegenover zijn Vorstin en ik geloof dat we hem Gerard Reve letterlijk in de mond mogen leggen. Hij is een grillig mens, raadselachtig, naïef, bigot, romantisch, arrogant, wat al niet meer, maar hij is niet corrupt. Als hij in diverse interviews bij voorbaat ‘Een Circusjongen’ uitkrijt voor een meesterwerk, spreekt daar tot op zekere hoogte de gewiekste PR-jongen die hij is, maar ook denk ik dat hij meent wat hij zegt. Hij poogt niet het lezerspubliek te beledigen