| |
| |
| |
Jeroen Brouwers
A.B.N. in Vlaanderen
en Reinsma betrapt
De Vlaamse televisiekijker is jarenlang bijna dagelijks geconfronteerd geweest met een programmaatje van een minuut of drie - direct voorafgaande aan het nieuws van acht uur - dat ‘Hier spreekt men Nederlands’ heette. Het werd gepresenteerd door een hoogleraar aan de universiteit van Leuven, J. Florquin, die erbij werd geassisteerd door de voordrachtskunstenaar Fons Fraeters en Annie van Avermaet. Doel van het programma was het propageren van een ‘A.B.N.’, een ‘Algemeen Beschaafd Nederlands’, in Vlaanderen.
Zo'n programmaatje ging ongeveer als volgt:
Fons Fraeters sprak: Het is embettant dat ik nog steeds geen plaats heb en iedere dag moet gaan doppen.
Hierop kwam de professor in beeld en signaleerde drie fouten, bovendien drie soorten fouten, die Fraeters in één zin tegen het Nederlands had begaan. Ja Fons, zei de hoogleraar, ik kan mij voorstellen dat dat erg vervelend, erg naar, erg onaangenaam, erg beroerd is. Embettant is een Frans woord. ‘Embêtant’, nietwaar? ‘Ça m'embête’: dat vind ik vervelend. Embettant is een voorbeeld van een onvertaald uit het Frans overgenomen en op zijn Vlaams uitgesproken woord. Dat het erg vervelend is dat je nog geen betrekking, geen baan hebt. ‘Plaats’ is in dit geval geen Nederlands. Het is de klakkeloze vertaling van het Franse ‘place’, ‘la place’, de betrekking. Dat het erg vervelend is dat je nog geen betrekking hebt en iedere dag moet gaan stempelen. ‘Doppen’ staat weliswaar in Van Dale, maar wordt daarin aangeduid als ‘Zuidnederlands’, het is een voorbeeld van een Vlaams-Nederlands woord, dat afwijkt van het boven onze noordergrens gesproken Nederlands.
Waarna Annie van Avermaet in het midden bracht: Ja, spijtig dat het Fons nu zo aan geld mangelt, het is juist solden, - en de professor dan weer uiteenzetten, dat ook ‘spijtig’ Zuidnederlands is, dat het werkwoord ‘mangelen’, hoewel voorkomend in Van Dale, toch als verouderd moet gelden en dat geen Hollander het zal gebruiken, dat ‘solden’ opnieuw een voorbeeld is van een onvertaald uit het Frans overgenomen term en dat het correcter zou zijn te spreken van ‘uitverkoop’ of ‘opruiming’.
Het programmaatje eindigde doorgaans met een grap of grol, reden waarom het waanzinnig populair was.
Ook de Vlaamse radio had (en heeft nog steeds) een taalrubriek, geheten ‘Voor wie haar soms geweld aandoet’, verzorgd door taaldoctor Marc Galle. Ook Galles populariteit en invloed is groot.
| |
Willem I
Het is de Vlaming nog niet zo lang geoorloofd om in zijn eigen gewesten zijn eigen taal te spreken. Daar was een, op de huidige dag overigens nog niet uitgewoede, ‘taalstrijd’, een serie ‘taalwetten’, een ‘taalgrens’ en nog veel meer voor nodig. Van middeleeuwen tot Wener Congres is in België het Frans de bestuurs- en cultuurtaal geweest, - alleen het Vlaamse gemeen bleef vasthouden aan zijn dialecten. Tijdens de Nederlandse overheersing (1814-1830) werd door Willem I een besluit uitgevaardigd, waarbij het Nederlands als officiële taal in Vlaanderen werd ingesteld, maar nadat Willem was opgekrast erkende de Belgische staat, in 1831, wel taalvrijheid in particuliere aangelegenheden, maar aanvaardde uitsluitend het Frans als officiële taal voor het hele land, zodat ook het openbare leven in Vlaanderen aan verfransing ten prooi viel: onderwijs, rechtspleging, stads- en provinciebestuur, leger, ambtenarij, - het geschiedde van toen af tot in het geringste Vlaamse gehucht in het Frans en daar is veel leeds om geleden en strijds om gestreden. Over de ellende van Vlaamse schoolkinderen die in het Frans werden onderwezen kan men bijvoorbeeld terecht in Een ontgoocheling van Elsschot. Vlaamse slechtaards verstonden. voor het gerecht gedaagd, hun Franssprekende rechters niet en dezen de Vlaamse slechtaards niet, wat tot dwaling en schandaal leidde. Aan het IJzerfront, eerste wereldoorlog, stormden duizenden en nogmaals duizenden Vlaamse soldaten recht op de dood aan, omdat ze de hun in het Frans toegeroepen bevelen niet begrepen.
Dat het de Vlaming wettelijk geoorloofd is om in zijn eigen gewesten zijn eigen taal te spreken dateert pas van de jaren dertig van deze eeuw. Vlaanderen is pas aan de tweede generatie toe, die met zijn eigen taal is kunnen opgroeien. ‘Wij komen van ver’, zegt de Vlaming.
| |
Taalnood
De Vlaamse taal bestond tot tien à vijftien jaar geleden nog kwasi uitsluitend uit een aantal van provincie tot provincie, van stad tot stad van elkaar verschillende dialecten, zonder dat er
| |
| |
sprake was van een ‘standaardtaal’. Dank zij zo'n ‘standaardtaal’ kan in Nederland een thuis Fries pratende Fries een in huiselijke kring Limburgs pratende Limburger verstaan. In Vlaanderen begreep tot voor kort de man uit Kortrijk (West-Vlaanderen) de man uit Hasselt (Limburg) niet, de Mechelaar de Bruggeling niet, de Gentenaar de Antwerpenaar niet, enzovoort.
Op al deze dialecten heeft bovendien het Frans zijn niet dan wel met moeite uit te wissen stempel gedrukt. Er is een oeverloos aantal voorbeelden van te geven van:
- | Franse woorden die tot de gangbare woordenschat van de Vlaming behoren (mazout voor stookolie, camion voor vrachtwagen); |
- | Frans-Nederlandse mengvormen (depannagedienst: dienst die met pech kampende automobilisten te hulp komt); |
- | Franse woorden die de Vlaming op zijn Nederlands uitspreekt terwijl het woord in Vlaanderen een andere betekenis heeft dan in Nederland (vest, vertaling van het Franse veste, waarmee de Vlaming niet een vest, maar een colbertjasje bedoelt), of terwijl het zo ontstane woord in Nederland niet wordt gebruikt (vijs, vertaling van het Franse vis: schroef); |
- | Franse woorden die tot een half-Nederlands verbasterd zijn (confituur voor jam, welk laatste woord in Vlaanderen onbekend is en als men het kent uitspreekt zoals het geschreven wordt; confituur is wat anders dan wat men in Nederland onder confiture verstaat). |
Dat er aan deze Babylonische taaltoestand iets gedaan moest worden, wist de Vlaming zelf ook wel. Waar zou hij echter zijn Nederlands (‘schoon Vlaams’ geheten) correct moeten leren spreken en schrijven? Het Nederlands was voor hem (na zijn dialect) de tweede of (na zijn dialect en het Frans) zelfs de derde taal.
Wat in het literaire oeuvre van bijvoorbeeld Stijn Streuvels tot op de huidige dag als ‘taalrijkdom’ geldt, is in feite taalnood. Streuvels kende het Nederlands niet, hij schreef een Nederlands dat op Nederlands leek; waar hem het juiste Nederlandse woord onbekend was, of niet te binnen schoot, gebruikte hij een woordequivalent uit zijn dialect of verzon een woord. Streuvels is ontoegankelijk zonder een voetnotenapparaat van woordverklaringen of zonder dat men de beschikking heeft over een (Westvlaams) idioticon. Zuiver Nederlands spreken kon Streuvels evenmin: hij sprak Westvlaams, hij sprak Frans, en hij sprak een soort op zijn Nederlands uitgesproken Westvlaams dat krioelde van de barbarismen. Zijn tijdgenoot Elsschot schreef voorbeeldig Nederlands: Elsschot heeft een poos in Nederland gewoond, hij liet zijn werk nakijken en waar nodig corrigeren door de Nederlandse juffrouw Anna Christina van der Tak, later door Jan Greshoff, en had ook voorts een grote belangstelling voor het Nederlands. Elsschot sprak Antwerps en hij sprak Frans. Alleen als hij zat was, zo vertelde onlangs de letterkundige Paul Lebeau in een lezing, wilde hij zijn vers Het huwelijk wel in smetteloos Nederlands voordragen, en als hij héél zat was zijn vers over Borms. Elsschot zag de noodzaak van Nederlandsspreken in Antwerpen, waar dit hem als een buitenbeen zou bestempelen, niet in, maar hij kòn het wel.
Het kwam er op neer dat de Vlaming zijn taal van de Nederlanders moest leren, zijnde het volk dat zestien jaar lang de voor Vlaanderen zo goed als onverschillige bezetter was geweest. Dat Nederlands van de Nederlanders was bovendien ook al ten sterkste door het Frans beïnvloed: daar kon geen volzin meer gesproken worden of er kwamen twee, drie Franse woorden in voor, terwijl het Nederlands van de Vlaming puur en van alle smetten vrij moest zijn. Vlaanderen zou zichzelf wel Nederlands leren.
| |
Hardleers
Wat ontstond was een tot heden toe voortwoekerend taalpurisme: alles wat ook maar zweemde naar het Frans of een andere buitenlandse taal moest uit het Nederlands worden weggewied. Aldus ontstond bureel voor bureau, dagbladschrijver voor journalist, hoofdopsteller voor hoofdredacteur, duimspijker voor punaise, gaanpad voor trottoir, pennezakje voor etui, dagklapper voor agenda, brieventas voor portefeuille, droogzwierder voor centrifuge, wagenvoerder voor chauffeur en/of automobilist, handtekenen voor signeren, en het heeft geen einde: dit zijn woorden die dagelijks uit de Vlaamse kranten en krantjes, reclameperiodiekjes, clubblaadjes, foldertjes kunnen worden opgeraapt. Het uit het Frans afkomstige woord waarvoor geen puur, nieuw woord kon worden verzonnen kreeg een Nederlandse uitspraak en schrijfwijze: de Vlaming spreekt van en schrijft: kliënteel, reklaam, winket (van guichet: loket), immobiliën (onroerende goederen), materieel (waar materiaal wordt bedoeld), pompist, garagist en opnieuw eindeloos enzovoort. Er ontstonden woorden als droogkuis (voor stomerij), uitbater (voor zetbaas of zaakwaarnemer), verdeler (voor waar Van Dale het keurig Nederlandse woord dealer opgeeft). Waar ik woon rijdt de ijscoman rond met een bord op zijn auto dat vermeldt: pikfijn ijskreem. Uit een krantebericht: ‘Telefoon- en telegrafiebediende Achiel Reyntjens is verhangen aan wedstrijden van alle slag’. Uit de context blijkt dat de heer Reyntjens gaarne gokt, deelneemt aan loterijen, voetbalpools, lotto's, enz. Aangezien hij daarbij opvallend vaak tot de winnaars behoort, vroeg de journalist hem: Wat is het geheim van uw meeval? In een televisieverslag van een gebeurtenis waarbij politiefunctionarissen er met de wapenstok geducht op los mepten sprak de BRT-journalist: De politie trad hardleers op... In hun taalprogrammaas hielden de taalmagisters Galle en Florquin hun luisteraars en kijkers voor dat het taalkundig onjuist is, te spreken van ‘een
feest inrichten’, aangezien een feest niet wordt ingericht maar georganiseerd, en dat de persoon die iets feestelijks op touw zet daar niet de ‘inrichter’ maar de organisator van is: nooit meer ‘inrichten’, altijd organiseren dus! Sedertdien kan men in Vlaanderen behalve nog steeds van een ingericht feest van een georganiseerde huiskamer horen spreken. Van dezelfden kwam het decreet om het ietwat verouderd klin- | |
| |
kende woordje ‘voort’ daar waar het kan te vervangen door ‘verder’: dat kan bijvoorbeeld in voortwerken, voorttellen, voortgaan, maar niet in voortbrengen, voortgang, voortspruiten. Men kan nu woorden als ‘verderaan’ en ‘verderzetten’ uit de mond van de Vlaming vernemen.
| |
Hertoetst
Dit is een kleine opsomming van enige eigenschappen en verschijnselen van een A.B.N. in Vlaanderen. Men zou er dagenlang en pagina's ver mee door kunnen gaan. Ook met bijvoorbeeld hier terzijde gelaten uitspraakfenomenen. Vlaanderen doet zichzelf een taaltje aan dat met Nederlands vooralsnog niet zo heel veel te maken heeft. ‘We are separated by the same language.’ Uiteraard gebruikte ik bij het schilderen van het bovenstaande het grove penseel: er zijn details en nuances die overgeslagen moesten worden.
Nog steeds moet de Vlaming niets van ‘den Ollander’ hebben, zeker niet waar deze optreedt als beterweter in taalaangelegenheden. De Vlaming begrijpt het Nederlandse Nederlands evenmin als de Nederlander datgene wat in Vlaanderen voor A.B.N. doorgaat. Vlaamse televisiefeuilletons, ook die waarin een zo netjes mogelijk A.B.N. wordt gebezigd, verschijnen op de Nederlandse buis voorzien van Nederlandse onderschriften. Omgekeerd werd twee maanden geleden in een bioscoop te Mechelen de Nederlandse speelfilm Naakt over de schutting eveneens Nederlands ondertiteld vertoond, en grappig was, te zien hoe de ondertitelaar de gesproken tekst hier en daar wist te verdraaien. (Sprak Rijk de Gooyer: ‘Daar heb je haar met haar zachte g’, dan gaf de ondertiteling te lezen: ‘Zij daar met haar pretentie’...)
Ten bewijze van hoe erg het was neme men het schrijfwerk van Hendrik Conscience (1812-1883). Zijn schrijftaal was ‘een kompromis tussen Antwerps en verroest rederijkers-Vlaams’, zo merkt Karel Jonckheere er (overigens onvolledig) over op, en is dan ook volstrekt onleesbaar geworden. Jonckheere is begonnen het werk van Conscience te ‘hertoetsen’. Eerdaags verschijnt, aldus ‘hertoetst’, De leeuw van Vlaanderen, daterend van 1838, dit is één jaar vóór het verschijnen van de nog altijd geen hertoetsing van node hebbende Camera Obscura. Jonckheeres ‘hertoetsing’ (de term is van Jonckheere) bestond niet uit het zo getrouw mogelijk herschrijven van Consciences ook nog van germanismen, gallicismen en andere ismen bol staande, wel wereldberoemde, maar in eigen gewesten niet meer te lezen roman - maar uit het terugvertalen van de roman uit het Frans in het Nederlands. Van zó ver komt de Vlaming.
Ten bewijze van hoe erg het nog is, krijgt de romancier Ward Ruyslinck bij ieder nieuw boek van zijn hand dat verschijnt van de kritiek in zijn geboorteland te horen dat hij ‘zó Nederlands’ schrijft, dat men zijn werk moeilijk zonder verklarend woordenboek kan lezen. Navolgend citaat is van Maurice Roelants, die er aan het eind van zijn leven toe overging zijn eigen romans (door Theo Oegema van der Wal) tot vlekkeloos Nederlands te laten ‘hertoetsen’: ‘Is het een verdienste of een ongeluk, dat hij (Ruyslinck) zijn woordenschat met zoveel zeldzaamheden heeft verrijkt? Het dal van Hinnom was voor mij niet zonder woordenboek te lezen. In één zin vindt men putters, gribussen, lellebellen, allemaal kenbare, maar nogal ongebruikelijke woorden. Het boek is opgedragen aan alle gebochelde kratessen. Dit zijn misvormden, die hun naam aan Krates van Thebe danken (...). Toen ik zo dikwijls in de studie werd gestort, was ik toch even dankbaar omdat Racine zijn tragedies met minder dan 2000 woorden heeft geschreven.’ Van zó ver komt de Vlaming en hij moet nog erg ver.
Intussen is de indruk deze, dat de Vlaming zich geen jota voor een A.B.N. interesseert. Rustig blijft hij, zeker in huiselijke kring, zijn dialect spreken, spreekt het Vlaams onderwijzend personeel een abominabel folklore-Nederlands, is het in Antwerpse dichterskringen bon ton uitsluitend in het Antwerps te communiceren, gaat van sommige Vlaamse volkszangers de trend uit dat het bekakt is A.B.N. en zelfs ‘volksverraad’ is ‘hoognederlands’ te spreken en zingen ze in het Gents, het Antwerps, het Brussels, en spreekt de Vlaming in het officieel tweetalige Brussel Frans, want spreekt hij er zijn A.B.N. dan wordt hij op talloze manieren gehoond en gepest en overigens maar half of in het geheel niet begrepen. Het Vlaamse A.B.N. is dan ook kakelbont en iedere Vlaming die zich daartoe geroepen voelt mag er zijn eigen tint of toets of particulariteit aan toevoegen.
| |
Neologismen
Wat nu Riemer Reinsma in zijn daarjuist verschenen Signalement van nieuwe woorden als Vlaamse bijdragen aan de neologismenwoeker in de Nederlandse taal beschouwt, heeft in de veelheid der gevallen evenveel met neologisme te maken als pakweg (neologisme!) een Vlaming met een Vlaamse reus, zijnde een soort konijn. Vele in dit signalement van het toevoegsel (Belg) voorziene woorden vallen onder de categorie taalverschijnselen die zijn kunnen ontstaan door gebrek aan beheersing van de ‘standaardtaal’. Rechtstreeks, zonder enige noodzaak van welke aard dan ook, dikwijls vrijwel onvertaald uit het Frans overgenomen woorden en uitdrukkingen als contacteren, frigo, in functie van, gauchisme, gigantisme, panikeren, relance, spitant, triomfalisme, valoriseren, en zo vele voorbeelden meer, behoren tot het soort gallicismen tegen de uitroeiing waarvan de taaldoctoren Florquin en Galle, terecht - ze moeten zich na het verschijnen van dit ‘neologismen’-boek wel erg eenzaam voelen - hele uitzendingen hebben gewijd. Het zijn geen neologismen, het zijn woorden die tot de neolamlendigheid behoren, in de pen of in de mond genomen door nog steeds in het Frans denkende en vervolgens in een soort Nederlands formulerende Vlaamse schrijf- en spreekheren die te bedonderd waren er even het Nederlands woordenboek op na te slaan - waar woorden als de genoemde ook over honderd jaar niet in zullen staan, doodgewoon omdat ze overbodig zijn. Een woord als ‘verkeerswisselaar’ (in het Frans échangeur) voor ‘klaverblad’ in de betekenis van ‘samenstel van wegen bij een kruispunt van
| |
| |
autowegen’ is een even nodeloos en lachwekkend taalpurisme als bijvoorbeeld ‘duikweg’, dat het woord is waarmee ik een bejaard Vlaams poeet in alle ernst een viaduct heb horen aanduiden. Een woord als ‘hexagoon’ (zeshoek) wordt door Reinsma als neologisme gewaarmerkt omdat in De Standaard iemand Frankrijk (min of meer zeshoekig van vorm) ooit heel aardig en vindingrijk met ‘de hexagoon’ heeft omschreven. Ik heb niet de illusie dat iemand mij zal begrijpen als ik zeg: Heere Heeresma heeft zich onlangs in de hexagoon gevestigd, ik kreeg nog een kaartje van iemand die hem in de hexagoon heeft opgezocht. Neologisme? Dan toch niet neoër dan de mij op dit moment ter beschikking staande 7de druk van Van Dale's Nieuw Groot Woordenboek der Nederlandse taal, anno 1950, waarin het woord hexagoon doodgewoon voorkomt, - evenals overigens het door Reinsma ook al neo gevonden begrip ‘geilen op’ (‘dol zijn op iemand of iets’), van welk begrip een roman van de Vlaamse auteur Walter van den Broeck als vindplaats wordt opgegeven, daarin doodgewoon voorkomt. En evenals het woord ‘recupereren’ daarin doodgewoon voorkomt met de verklaring ‘opnieuw in het bezit komen van’, waar het van Reinsma de omschrijving ‘terugwinnen, goedmaken’ heeft gekregen. Omtrent het woord ‘recupereren’ mag Reinsma wel even weten dat het in Vlaanderen zo ongeveer dezelfde ‘betekenis’ heeft als het door Carmiggelt verzonnen woord ‘epibreren’ (dat trouwens niet in dit Signalement van nieuwe woorden voorkomt): het betekent alles, beter: van alles, en het betekent niks. Men zegt: ik zou graag dat geleende boek van je recupereren (terughebben). Men zegt: ik heb te weinig wisselgeld van u gerecupereerd (ontvangen). Men zegt: van oud papier kan nieuw papier worden gerecupereerd (opnieuw
vervaardigd). Men zegt: ik heb de bloemen in die vaas gerecupereerd (door andere vervangen). Men zegt: ik ga me even recupereren (dutje doen, ontspannen, nieuwe krachten opdoen). Men zegt: mijn auto wordt gerecupereerd (nagekeken). Men zegt: recupereer me nog een glaasje bier (schenk me er nog eens een in). Men zegt: mijn overuren worden gerecupereerd (doorbetaald). Men zegt zoveel. Van de gevallen en vervolgens weer opgehaalde steek in het breiwerkje tot de ministerraad die, terug van reces, de portefeuilles weer openslaat wordt er in Vlaanderen gerecupereerd. Het woord is zo neo als de onmacht van de Vlaming om al dit gerecupereer te recupereren voor de juiste termen.
| |
Proefstuk
Samensteller Reinsma heeft, waar het de uit Vlaanderen afkomstige ‘neologismen’ betreft, aantoonbaar te veel geloof gehecht aan enig verondersteld gezag inzake taalaangelegenheden van zijn Vlaamse medewerkers, de heren André G. en Dirk Christiaens, vader en zoon, beiden verankerd aan de Brusselse nederzetting van het Elsevier-concern, welk concern de uitgever van dit Signalement van nieuwe woorden is. Vlaanderen heeft, gerustwel, vele taalautoriteiten, maar deze Christiaensen, beiden bedrijvig met de beoefening der schone letteren, horen daar niet bij. Indien mag worden aangenomen dat alles wat in de bronvermelding als zijnde Vlaams van origine wordt vermeld, de door de heren Christiaens gevonden bronnen zijn, dan is hun belezenheid niet groot, noch veelzijdig. Indien mag worden aangenomen dat zij ook verantwoordelijk zijn voor de omschrijvingen der Vlaamse en dus waarschijnlijk door hen aangebrachte neologismen, dan blijken ze nu en dan van die kaas alleen de gaten te hebben gegeten.
Voorbeeld: het lemma proefstuk; niet aan zijn proefstuk zijn. Uit België afkomstig. Verklaring: ‘nog het een en ander te leren hebben’. Volgt dit citaat uit De Standaard van 5 februari 1974:
‘Heeft men het aan de top van de BRT echt zo druk met het verdelen van de politiek-gekleurde bestuursfunkties, dat er geen tijd meer overblijft om op dergelijke (de zeden ondermijnende) uitzendingen toe te kijken? De BRT is trouwens niet aan haar proefstuk. Steeds opnieuw worden in allerlei rubriekjes erg betwistbare meningen gepropageerd. Nog verleden week kon een psycholoog in een TV-panel pleiten voor de ondermijning van het ouderlijk gezag in het gezin.’
Nu betekent de Vlaamse uitdrukking ‘niet aan zijn proefstuk zijn’ juist het tegendeel van wat in het boek van Reinsma wordt beweerd. Het betekent ‘van wanten weten’, ‘het knallen van de zweep kennen’, welbekend zijn met de materie. Men zegt het ironisch bij recidive van iets. Deze misdadiger is niet aan zijn proefstuk: hij heeft al dertien inbraken gepleegd. Eddy Merckx is niet aan zijn proefstuk: hij heeft al vaak een wielerwedstrijd gewonnen. De BRT is wat betreft het uitzenden van zedenondermijnende programma's niet aan zijn proefstuk: er werden al eerder laakbare programma's uitgezonden. Het proefstuk (de meesterproef) is al afgelegd, er valt dus hoegenaamd niet meer ‘nog het een en ander te leren’.
‘Het Nederlands is nog steeds in de maak of liever in hermaak,’ zo luidt een uitspraak van Karel Jonckheere. ‘Elke dag leert men ons nog evenveel afbreken als bijbouwen.’
Terwijl ik dit schrijf - op 22 juli, de dag na de officiële feestdag waarop de Belg herdenkt dat hij, nu alweer 145 jaar geleden, van de Hollanders werd bevrijd - valt mijn oog in De Standaard op een neologisme: het woord ‘damar’, meervoud damars'. Gelukkig wordt dit woord door een plaatje verduidelijkt: de illustratie toont een groepje in militair gelid langs vorst Boudewijn defilerende geuniformeerde meisjes van de Belgische zeemacht: in Nederland ‘marva's’ geheten. Hier klaarblijkelijk ‘damars’: (Fra) dames de marine. Oftewel marinedames.
| |
| |
De Damars (dames van de marine) worden in ogenschouw genomen door de Koning
|
|