| |
| |
| |
Dagboek getekend Henneman
De eerste twee tekeningen zijn gemaakt als illustraties bij het dagboek dat Dirk Kooiman zou schrijven gedurende zijn verblijf te mijnen huize in Ciona, Zwitserland. Dit dagboek zou bestaan uit getrouwe beschrijvingen van gebeurtenissen en de mijmeringen waartoe deze gebeurtenissen aanleiding zouden geven, van de gesprekken bij het eeuwig zingend haardvuur, alsmede uit illustraties. We noteerden met dit doel in de trein A'dam-Rome reeds enige kleine gedachten omtrent het reizen met treinen en andere vervoersmiddelen, verplaatsing in het algemeen, de zeden en gewoonten der volkeren, etc.
Te vertrekken met een internationale trein heeft iets bijzonders, dat valt me altijd weer op. Het vervult me met een gevoel van dramatiek en heimwee dat ontbreekt wanneer het de automobiel of het vliegtuig betreft. Het moment van vertrek is gefixeerd, in tegenstelling tot de auto. ‘De auto verdween toeterend om de hoek, door ons allen nagestaard’. Voor hetzelfde geld rijdt de auto een blokje om en geven de inzittenden te kennen ‘toch maar liever thuis te blijven’. En een modern vliegveld doet eerder denken aan de opname-afdeling van een ziekenhuis dan aan iets dat met een verkeersmiddel te maken heeft. Maar de trein, ‘het spoor’, is een ander geval. Het vertrek is hier een onveranderlijk gebeuren - daarvoor is geen stoom en roet nodig. Het is een oog in oog-vertrek. Het plaatsje is bemachtigd, het raampje wordt opengedraaid en er ontspint zich een zinloze dialoog met de achterblijvers op het perron. ‘Hoe laat is het nu?’ ‘Nog drie minuten’. Afscheid is er al vele malen genomen, maar nog stééds lijkt de trein niet van zins in beweging te komen. En wanneer dat dan eindelijk wèl het geval is, is uitsluitend opluchting op zijn plaats.
Na aankomst in Lugano namen we een taxi naar Ciona, gelegen aan de voet van de Monte San Salvatore waarop een station voor bliksemonderzoek gelegen is, maar die in werkelijkheid hol is en de duivelse apparatuur herbergt van professor Lupardi en zijn trouwe assistent Yoto.
Na twee dagen van rust en bezinning zouden we ons, zo was de afspraak, wijden aan het voorgenomen initiatief, doch buiten de twee tekeningen van mij, en twee kladvelletjes van Dirk, die ik pas na zijn vertrek verregend op het terras aantrof en waar ik af en toe cursief uit citeer, kwam er niets van. Het weer was loom en drukkend, het urenlange pingpongen matte ons af.
| |
| |
Het blijft maar regenen. Dit hebben we nog nóóit meegemaakt, verzekert ons de plaatselijke bevolking, dit duurt nooit langer dan een dag of twee. Maar het duurt nu al tien dagen! Schouders worden opgehaald; ze begrijpen er niets van. Het blijft zomer, en Tessin, waar ik tot nu toe alleen 's winters was, is onherkenbaar. Iedere vierkante millimeter is begroeid. De paden door het bos voerden in februari door een transparant breiwerk van takken. De vergezichten zijn verdwenen, je loopt nu door een tunnel van bladeren en het feit dat er zich naast je een afgrond bevindt kun je alleen maar afleiden uit de geluiden die uit de diepte opstijgen. Kortom: het is hier mooi maar regent pijpestelen.
Bovendien is de werkelijkheid in Zwitserland verpakt in een flauw doorzichtig plastic. Het is een eigenaardig land. Hesse voelde zich gelukkig in een dorpje 10 km. verderop. Ook Lenin, Remarque, Musil en vele anderen waren hier te gast. Het is hier saai: het ideale oord voor bejaarden die hun leven zo lang mogelijk willen rekken. Het landschap is gecultiveerd en waar dat niet het geval is zeer steil. De redenen waarom ik hier woon zijn gecompliceerd van aard. Sombere gedachten teisterden me, het werd tijd voor een sanatorium-achtig land. Een domme omgeving met kabelbaantjes en frisse lucht. Dat alles begint nu zijn vruchten af te werpen: ik moet hier snel vandaan.
Het is hier gelijk het huis van de rijkaard die door een onsamenhangende inboedel zijn gebrek aan visie prijsgeeft.
Het is hier kalm. Zwitserland is een geïsoleerd land, een puist in Europa. De kranten winnen hier bijvoorbeeld elke dag opnieuw het kampioenschap mat-en-maf, ook die ene. De krant van vandaag had de krant van tien jaar terug kunnen zijn.
Een grapje wordt hier ontvangen met een lachje en een beetje schrik als het van over de grenzen afkomstig is. Het is hier het afgelegen bos van Doornroosje waarin de hoofdpersoon niet wakker wordt door een kus maar door het gerinkel van de kassa. Er valt weinig op de bewoners aan te merken. Natuurlijk is ook hier een dorpsidioot (Camillo genaamd), maar hij is vaak zo onberispelijk gekleed dat zijn dramatiek nooit een hoog werkelijkheidsgehalte krijgt. Natuurlijk is ook hier een vrouw met 7 reusachtige herdershonden. Maar het is er keurig schoon en ze zal nooit aan stukken gescheurd in de gang worden aangetroffen.
Enfin. We besloten er dus maar een vakantie van te maken en met opluchting bewaarden we de goede voornemens voor later. De tijd vloog voorbij, zeer in de hand gewerkt door de gedachte dat het misschien de volgende dag of de daaropvolgende (enz.) mooi weer zou worden. Allerlei tekens, vooral in de nacht, leken hierop te wijzen. En inderdaad, op de dag dat Dirk de nachttrein terug nam verdween het eeuwig lijkende grijze dek, zodat hij toch nog even van de zon kon genieten. Vandaag, de dag ná zijn vertrek, is het mooier dan ooit en een hevige werklust heeft me bevangen.
| |
| |
namen we een taxi naar Ciona...
Nu ik dit herlees schiet me opeens een uitzondering te binnen die de regel bevestigt (het is overigens nog steeds, nu drie weken later, onveranderlijk mooi weer). In een afgelegen zijarm van het Rhônedal kon een eenzame man het niet over zijn hart verkrijgen om zijn pasgeboren honden te doden. En er was niemand aan wie hij ze kwijt kon. De jonge honden werden dus groot en wierpen op hun beurt jongen. Aldus bezat hij binnen korte tijd 25 herdershonden. Er was geen geld voor voedsel. De uitgehongerde meute nam het initiatief over, verliet de meester en begon de omgeving af te stropen. Spoedig waren ze de schrik van de streek. Alles wat bewoog werd gedood. Wandelaars kwamen nimmer terug, van jonge kinderen vond men nog wat kleerrestjes. Een posse werd gevormd en na een jacht van een week kon de meute in een doodlopende kloof (Schlucht) afgeschoten worden.
Ik realiseer me opeens dat ik deze tekst in klad geschreven heb met de Shaeffers one dollar-vulpen die me nu al twee jaar trouw dient en die ik kocht op aanraden van Willem de Ridder, die zich twee uur later zelf een peperdure Parker aanschafte, waarna hij deskundologisch de twee pennen op een velletje papier vergeleek. Er was geen verschil. Wel verzekerde hij me dat zo'n dure pen naar je hand gaat staan, maar in mijn geval is m'n hand naar m'n pen gaan staan - wat een waarheidsgetrouwer beeld is. Een baas past zich tenslotte ook aan zijn hond aan, gaat zelfs op hem lijken.
Deze schrijfmachine, merk Patria, is in Amsterdam op de veiling (De Zon) gekocht. Terwijl ik op een terras boven het meer van Lugano, Zwitserland, zit, zie ik dat hij van Zwitsers makelij is. De y zit op deze machine op de plaats van de z. Zo heeft ieder land zijn eigenaardigheden.
| |
| |
Ik zal eens kijken of ik de twee vrienden op bovenstaande tekening van een mooi uitzicht kan laten genieten, terwijl ze de volgende conversatie hebben: A (naar zijn schoenen wijzend) ‘Dit leer is van een zo goede kwaliteit dat het wel plastic moet zijn’. B (wegmijmerend over het landschap) ‘Waarom wordt de aarde als wereld gebruikt?’ Vervolgens staren beiden stil voor zich uit. Het zeer oude principe om afgebeelde mensen met de toeschouwer mee te laten kijken naar het kunstwerk, bijvoorbeeld door David Kaspar Friedrich bijna altijd toegepast, is vergelijkbaar met het gebruik van de hij-vorm in de schrijverij.
Zwitserland gaat onverdroten voort zichzelf te zijn. Ik reed zoëven van Ciona naar beneden om in Figino een verfrissende duik in het meer te nemen. Tijdens de 10 km lange afdaling had ik al iets vreemds opgemerkt, en op de terugweg drong het helder tot mij door dat op de plaatsen waar voorheen de plastic vuilniszakken zich opstapelden nu grote, blinkende, weerbestendige, gegalvaniseerde, ijzeren bakken op blokkeerbare zwenkwieltjes (die, zo onderwees mij mijn moeder, zelfdenkende wieltjes heten) stonden. Ik telde er op die tien km. 150...
Het valt me op, zoals altijd in den vreemde, dat ik veel meer oog heb voor de ‘organisatie van het leven’ dan wanneer ik thuis ben. Men werkt, neemt voedsel tot zich, slaapt en begeeft zich weer aan de arbeid. Daar komt het zo 'n beetje op neer. En men verricht die handelingen in een meer of minder georganiseerd verband. Zwitserland is een overgeorganiseerd land, alles loopt op wieltjes. Ik loop over straat, mijn oog valt op een winkel, en ik denk: ‘Aha, daar kopen ze dus hun voedsel’ - en ik heb het gevoel alsof ik de vinger leg op een merkwaardig uitheems gebruik. Ik zie een kantoorgebouw (d.w.z. een bank, want alle kantoorgebouwen zijn hier banken) en denk: daar werken ze dus. Een koffieshop: hier drinken ze hun koffie. Ze werken, kopen voedsel, gaan naar huis, het voesel wordt bereid en opgegeten, en even later gaat men slapen. Televisie neemt hier een veel minder dominerende plaats in dan elders. De programma's zijn van een uitputtende saaiheid. Het culturele leven staat in bepaalde opzichten op een laag pitje. Natuurlijk is er een schouwburg, een koncertzaal, een boekwinkel, een universiteit. Maar ze bestaan uitsluitend omdat het zo hóórt. Het zijn symbolen van een kultuur, in stand gehouden door dezelfde overheid die er voor zorgt dat er openbare toiletten en plantsoenen zijn. Dit is het land waar men op zondag een wandeling maakt en thee drinkt met 'n taartje.
| |
| |
De derde persoon die er op de schets is bijgekomen was nodig om het zgn. Ripolin-principe te kunnen toepassen. Drie is trouwens een mooi aantal. Met z'n drieën kan men nog net een zinnige conversatie voeren. Een gesprek tussen meer dan drie personen wordt meestal een allegaartje van diepzinnige virtuositeiten of banaal gehekel.
Zojuist heb ik de omslag van De Revisor getekend, waarin ik alleen de volgorde van de Kunsten heb veranderd en me wat nauwkeuriger aan de originele verfreclame heb gehouden.
Gisteravond laat gaan slapen en nu vroeg in de morgen zit ik wat te tekenen en te ontbijten op mijn terras. Ik was met twee vrienden boodschappen gaan doen in de stad, en daarna naar Tivoli au lac in Paradiso gegaan om de bewegingen van de papagalli te bestuderen.
Het huis dat Henneman gehuurd heeft is sober maar comfortabel. Wat je noemt een Herenhuis. Het ligt op 600 meter hoogte en ziet uit over het meer. Regenen doet het nog steeds en er begint nu ook mist op te komen.
De open haard ontstoken en weer eens opgemerkt dat een vuurtje heel erg klein kan zijn mits je er maar dicht genoeg bij gaat zitten.
Boodschappen gedaan in het grootgruttersbedrijf Migros, waar alles te koop is behalve alcohol (anal colique - op z 'n Duits uitspreken) omdat de eigenaar van de blauwe knoop is. Zelfs in de restaurants die bij deze chain horen wordt geen druppel verderfelijkheid geschonken. Het assortiment is verbluffend. Honderd soorten kaas, twintig soorten salami, driehonderd soorten verpakte vleeswaar, vijftig soorten jam en marmelade, en, welgeteld, 17 soorten plantaardige olie. Waar vind je een vriesvak van twintig meter lengte dat gevuld is met uitsluitend gefileerde vis? Zwitsers zijn kwaliteitsmaniakken, zoals Duitsers apparaatfanaten zijn, Italianen textielfreaks, Fransen snobs, en Hollanders behangers. Zwitserland is rijk. De autosnelwegen worden iedere nacht stofgezogen door een legertje kabouters.
Ik staar nu in het jampotje waarin ik gisteravond de grote zwarte levende schorpioen heb geschoven die op het badkamerraamkozijn zat. Ik heb daarvoor ‘Het land van herkomst’ gebruikt. Dat boek lag namelijk op onverklaarbare wijze in het bad. Het is de tweede grote schorpioen die ik hier in huis aantref. De eerste zat recht boven mijn bed. Juist voordat ik het licht uit wilde doen zag ik dat een van de vele zwarte vlekken op het plafond bewóóg. Ik heb hem met een stuk hout geplet.
| |
| |
Gisteravond riep Henneman vlak voor het slapengaan op opgewonden toon ‘Dirk kom eens gauw kijken’. Er was iets in zijn stem dat mij te kennen gaf dat ik er de voorkeur aan diende te geven de deken over mijn hoofd te trekken, en inderdaad, even later hoorde ik een klap en verscheen hij met zijn jachttrofee: een van één der drie dimensies beroofde schorpioen.
Half wakend, half dromend vervolgens vele gedachten gewijd aan schorpioenen, slangen en andere gevaren des levens. Het licht aangedaan en mijn lektuur (de jeugdherinneringen van Rubinstein, die zich niet alleen van al zijn concerten weet te herinneren wat hij speelde en met welk succes, maar bovendien wie hem na ieder concert ten souper nodigde, wat er tijdens dat souper gezegd werd en door wie, en welke spijzen er genuttigd werden - zeventig jaar geleden) tot diep in de nacht voortgezet.
We hebben een tochtje gemaakt per tandradbaan naar de Monte Generoso. Een mens speelt met z'n leven. Hoogtevrees is: welgemoed over de rand willen stappen, de armen spreiden en tsjilpend het luchtruim kiezen.
Omdat ik bijna ongemerkt aan de schrijfmachine, ezel en camera denk, valt me eensklaps in dat ook de toilettafel daar bij hoort vanwege zijn evocatieve karakter.
Nu loopt er over mijn tafel een wel zeer eigenaardig insect. Een mier met een staart. Hij draagt een absurd grote last op zijn rug. Hoe heeft hij die er op gekregen? Het lijkt op een verdord bloemknopje. Onderweg snuffelt hij wat aan het eten.
Ik heb hem omgegooid maar de last valt niet van zijn rug en met boveninsectelijke inspanning richt hij zich weer op. Even mijn vergrootglas halen.
Aha, hij vervoert een vrachtje lege cocons: een stuk of zes, aan elkaar geklonterd. Nu loopt hij met last en al op zijn kop onderop het tafelblad en ik zet hem vol bewondering uit mijn gedachten.
| |
| |
De camera is een spiegel geworden en het schrijfmachinepapier heeft de vorm van een hoofd.
Als afspiegeling van mijn sombere gedachten tekende ik de laatste tijd vaak de zwarte spiegel. Bovenstaande spiegel werd ook bijna zwart. Enige opgewekte gedachten voorkwamen dit echter.
Ik woonde op kamers in een groot huis, op de eerste verdieping. Mijn huisbaas woonde in het huis ernaast. Deze man, een weke, grauwe veertiger, had het in zijn hoofd gehaald dat ik ‘iets met zijn vrouw’ had. Om die reden maakte hij me het leven zuur. Hij draaide de stoppen eruit, sloot het water af, etcetera. En op een gegeven dag ontdekte ik op verschillende plaatsen in mijn huis, onder de wastafel, achter een stoel, voor het aanrecht, drollen. Mensendrollen. Sommige waren al droog en hard, andere nog vers en sappig. Ik liep woedend naar beneden om mijn beklag te doen en kwam hem op de stoep al tegen. ‘Ik zou er prijs op stellen’, zei ik, ‘wanneer u ophield met in mijn woning drollen te deponeren’. Hij antwoordde niet. Hij tastte in zijn zak en haalde een pistool tevoorschijn. Hij richtte het vuurwapen op me, maar ik zag dat zijn hand beefde. Ik wist dat hij te laf was om werkelijk te schieten, pakte hem het wapen af en stak het in mijn zak.
Toen ik de volgende dag thuiskwam was het huis vrijwel volledig in de as gelegd. Van mijn woning restte alleen nog de vloer en het meubilair, dat, wonderlijk genoeg, in het geheel niet door de vlammen was aangetast. Alles was in feite normaal - behalve dat ik me in de open lucht bevond.
Ik riep mijn huisbaas ter verantwoording. Hij kwam boven, in het gezelschap van zijn vrouw, die ik voor het eerst zag. Het was niet het soort vrouw waar ik gaarne iets mee zou willen hebben. Voordat ik mijn mond kon opendoen reikte ze me de hand. Ze bedankte me. Ik had hun huwelijk gered, verzekerde ze me. Maar de aanraking van haar hand was, wist ik, ook alweer voldoende om de jaloezie van haar echtgenoot op te wekken. Ik keek achter me en zag dat hij bezig was het restant van mijn woning neuriënd met benzine te besprenkelen.
Heb ik dit werkelijk gedroomd? Ja, dit heb ik gedroomd. Vanavond even met Jung bellen voor een verklaring die ik ook zelf wel kan bedenken maar liever voor me houd.
| |
| |
De Muze-kus (de kus van de Muze dus). Ik stel me voor dat het hoofd uit de schrijfmachine zich nog wat verder vooroverbuigt en de schrijver op het voorhoofd kust.
De zwarte potloodlijn blaast een witte lijn uit. De lijn wordt een vel papier in de vorm van het profiel van een hoofd waarvan de mond kust (zo is het in ieder geval bij het bovenste profiel) alvorens de schrijfmachine in te gaan.
Ik denk aan de brief die ik ga schrijven aan de vrouw die ik onlangs leerde kennen, die me zeer bekoorde, die ik liefheb; hoe ik de brief in mijn profiel kan vouwen zodat ik, wanneer ze hem uit de envelop haalt en leest, zó dicht bij haar lippen ben dat ik niet kan nalaten haar te kussen.
|
|