De Revisor. Jaargang 2(1975)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Jan Kuijper Stotteraar Hij klampt mij aan: ik ben zijn beste vriend. Kan ik hem niet in and're armen drijven? Heeft hij geen and're paal om zich te wrijven? Als ik eens zei: 'k ben niet van jou gediend! Ik kan het niet. Eéns heb 'k hem nietsontziend iets aangedaan (waaraan is toe te schrijven dat niets daarvan mij bij heeft willen blijven?) en dus heeft hij mijn duldzaamheid verdiend. Hij houdt een toespraak, maar hij brengt niets uit. Hij balt zijn vuisten: heel de wereld lacht. Hij wijst mij met de vinger en spreekt luid: stenigt hem! Maar ik ben het raam al uit. Daar staat hij weer. Ik had het wel verwacht. Zijn mond beweegt, maar is niet in zijn macht. Aarzelaar Hij had zijn rozen in 't ravijn gegooid. Haar was hij kwijt, zijn bloemen was hij kwijt. Ik nam hem onder de arm en won het pleit: hij ging naar de zaal, die was getooid met lampions en slingers, voor 't afscheid van haar, aan wie hij niet meer dacht nog ooit zijn hart te schenken, mét rozen. Nooit meer, dacht ik, straks; maar nu is er nog tijd. Wij hebben haar ook toen niet meer bereikt. De trap is hoog en vol gedrang. Wie weet hoe 't boven toegaat? Zou ze er wel zijn? We zijn maar teruggegaan. Zover 't oog reikt is het ravijn vol nevel. Ik vergeet dat hij er ook is. Waar de rozen zijn. Vorige Volgende