hij spijt. Hij bezocht de betreffende pastoor en ruilde het brood in tegen een rozenkrans. De pastoor zei dat hij geen wroeging hoefde te hebben, omdat hij God immers zo hartstochtelijk zocht. ‘En je bent hier altijd thuis, mijn zoon,’ had hij hem bij de deur nog toegevoegd.
Toen Joop ons het gebeuren verhaalde, deed hij nog eens de ‘h’ na waarmee de man zijn ‘thuis’ had voorzien. Hij kwam eigenlijk uit Groningen. En wij, die al twijfelden aan huizen in het algemeen, voelden een katolieke tocht rond onze ziel waaien.
Joop was een bakkersschool in de Jordaan gaan bezoeken en had werk gevonden in een banketbakkerij in de van Woustraat. Taarten was zijn specialiteit. Hij had altijd meer om blader- dan om korstdeeg gegeven.
Wij begrepen dat ‘altijd’ niet.
Als het druk was en een ongeduldige klant vloekte ‘Jezus!’, vond hij dat mooi. Van al dat zoeken leek hij ons moe geworden en sneller tevreden. Een lang gezicht had hij inmiddels. Zijn mond was smaller, zijn neus leek groter en zijn gelaatskleur was van bruin in koperrood aan het overgaan.
Op zijn vrije dagen kocht hij bloemen en bezocht daarmee hem onbekende mensen die weduwnaar, weduwe of anderszins eenzaam waren. Hij kuste hen bewogen en zei ‘dat we elkaar maar moesten helpen.’
Vervolgens begon hij te denken dat hij God was. Eerst dacht hij dat in de weekeinden. Later ook door de week.
In een dik, rood album van dat plasticachtige leer waarin je duim een afdruk achterlaat, begon hij overlijdensberichten te plakken. Aanvankelijk bleef hij dicht bij huis, maar de toevloed bleek op deze wijze te gering. Toen betrok hij er de kranten bij. Ook had hij foto's. Churchill, Lenin, oud-ooms; liggend in hun respektievelijke kisten. Knipsels over ongelukken. Huisvrouwen die niet uitkeken in de Kinkerstraat. Harmelen. Verkeerspleinen. Glazenwasser mist op één na hoogste tree. Befaamde branden, zelfmoorden, te dun ijs, bombardementen, lawines. Hij bad voor ze. ‘Voor al die honderden?’, vroegen we (want ze hadden het druk in die winkel). Maar omdat allen uiteindelijk hetzelfde gemeenschappelijk hadden, behandelde hij ze allemaal tesamen.
We vroegen ons wel eens af hoe het nu kwam dat hij zich zo ontwikkelde. Zijn moeder zei dat hij als kind al zò argwanend was dat hij àltijd het haakje van de w.c.-deur ‘erop’ deed. Zijn vader vertelde dat hij als puber altijd al storm kon voelen aankomen. Dan begon zijn bloed te bruisen, zoals hij dat zelf noemde. Honden hebben dat ook. Hij moest er dan op uit. Stappen. Stagnakel dronken kwam hij soms thuis. Eens had hij in zo'n bui zijn nieuwe pak erdoor gejaagd toen hij met zijn Mobylette '58 de bocht te krap nam.
Het ‘toen al’ waarmee alle verhalen onverbiddelijk gelardeerd werden, gaf ons de indruk dat de wereld voor hen zo helder was als Genesis I voor een boer uit Barneveld.
We hoorden ook van de vele baantjes die hij had gehad. Hij draaide varkensoren tot worst, veegde havenkades schoon, verbond mensen telefonies door. Hij werkte zo hard dat hij haast geen billen meer in zijn broek had. Of hij toen ook al de essentie van het leven voornamelijk in stijgende vertikale richting zocht, kwamen we niet precies te weten. De chronologie der gebeurtenissen en opvattingen was van een duizelig makend soort.
Almaar vertrok hij. Nooit hoorde je iets over een prettige aankomst.
In de inrichting wisten ze gelukkig raad met hem. Je kreeg de indruk dat men er zojuist de psychologie had uitgevonden.
‘Wat of er gebeurd was?’, vroeg de psychiater aan mevrouw Knipmeter. Ja, hij had uit het raam willen klimmen van het kamertje dat hij in de Pijp bewoonde. De hospita sloot snachts alle deuren, want ze was bang geworden van hem. Hij kon zo vreemd kijken en praten de laatste tijd. Hij zag vaak in de hel zijn ouders branden.
Op het werk was hij vaak afwezig. Hij bleef met zijn rechterhand in de deegmachine zitten. De middelvinger was nu krom. Hij begon op straat mensen lastig te vallen en draaide voortdurend kerkmuziek. Dit was maar een greep.
Ze zette haar hoed af.
Ze had vrijwel geen adem gehaald. Wel had ze vele malen op bijkans dreigende wijze lichte rukjes met het hoofd vertoond. Als wilde ze hem inprenten dat dit de naakte feiten waren en dat zij vèrder van niets wist.
De psychiater had zijn sigaar opnieuw aangestoken, iets van ‘massaal hallucineren’ gemompeld, gezegd hoe laat de eerstvolgende trein naar Amsterdam vertrok en haar een handdruk gegeven waaraan te merken was dat de man reeds vele moeders had gezien.
De eerste nacht sloeg Joop op de slaapzaal zijn buurman omdat hij hem zo raar vond ademen.
Na twee weken alleen te hebben gelegen, met op het nachtkastje de Bijbel, pillen, kapsules, spuiten, kon hij zelf weer zijn pantoffels aantrekken.
Hij werd dadelijk psychologies getest. Daartoe had men vijf jaar geleden een houten gebouwtje ontworpen. Handelingen die zich afspelen in speciaal daarvoor bedoelde ruimtes stijgen in aanzien.
Men kon de barak vanuit dit paviljoen via een grintpad bereiken. Toen ze erheen liepen, had hij even stilgestaan en diep nagedacht. Maar hij kon de verpleegster niet zeggen waarover, omdat hij dat zelf niet meer wist.
Hij had geroken aan de klimop die tegen de muren groeide van de katholieke kerk, die midden op het terrein stond.