Ei
Tien jaar geleden werd Angèle Manteau, de stichtster en toentertijd nog de directrice van het uitgeversbedrijf Manteau, bij monde van Gerard Kornelis van het Reve een ‘stomme trut’ genoemd. Bladzijde 152 van H.U. Jessurun d'Oliveira's bundel interviews met letterkundigen Scheppen riep hij gaat van au, Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1965.
Het ging hierom: D'Oliveira vertelde het verhaal als zou Hugo Claus voor zijn met de Leo J. Krijnprijs bekroonde debuutroman De Metsiers ‘een royalty (hebben gekregen) van nou ja noem maar wat 2½% of zo na 3000 exemplaren, dus de eerste drieduizend exemplaren daar kreeg hij niks over. Hij had immers al een prijs gehad? En tevens moest hij zijn eerstvolgende acht boeken aan haar aanbieden op dezelfde voorwaarden.’
Hierop sprak Van het Reve: ‘Godverdomme’.
‘Zulke verhalen hoor je nogal eens uit België’, zei D'Oliveira.
Hierop sprak Van het Reve: ‘Jezus Christus’.
‘Enfin,’ zo ging D'Oliveira voort, ‘dat eerste boek dat gaat goed, en hij komt met zijn tweede boek aan, De hondsdagen, en hij zegt, mevrouw Manteau, dat eerste kontrakt is natuurlijk dwaasheid. De Metsiers is goed gegaan, het risico is verminderd, ik wil nu toch wel wat meer geld zien. Het spijt me, zegt ze, maar we hebben een kontrakt. Claus probeert een nieuw kontrakt te krijgen, maar ze blijft bikkelhard. En toen heeft hij gezegd, dan spijt het mij ook, maar dan ga ik procederen, want u hebt dat kontrakt met mij gesloten indertijd, en niet met mijn ouders, en ik was minderjarig en dus is dit kontrakt aantastbaar. Dag mevrouw Manteau.’
Hierop sprak Van het Reve andermaal: ‘Jezus Christus’. Of mevrouw Manteau de zaak verloren heeft? Is het een proces geworden?
‘Nee,’ aldus D'Oliveira, ‘want ze zag wel dat ze daar niets uit kon halen.’
Hierop sprak Van het Reve: ‘Waarom heeft die stomme trut dan niet gezegd, goed ik wil wel een nieuw kontrakt maken’. Terwijl hij zo aan het woord was klonk er gemiauw en onderbrak de schrijver een momentje zijn betoog met te zeggen: ‘Dag schatje, kom maar op schoot.’
Nadat zij, zetelend in haar bedrijfsburelen aan de Brusselse Nerviërslaan, van deze gespreksfragmenten kennis had genomen, ontbrandde Angèle Manteau in toorn en deze in een kort geding. Het boek waarin al dat lelijks stond moest uit de handel en in een nieuwe editie ervan mochten de ter rechtbank als laster ontkluwde verhalen van D'Oliveira en de ‘stomme trut’ van Van het Reve er niet meer in voorkomen. Au! Dat moet nogal gevoelig zijn aangekomen bij de uitgevers Van Gennep en Polak.
Nu schrijven we tien jaar later. Angèle heeft het bloeiende editiebedrijf, dat haar achternaam is blijven dragen, verlaten als een kip die op zekere dag niet meer broeden wil en zich niet meer om haar nest met eieren bekommert. Heden zetelt zij op stok in de burelen van de firma Elsevier, Amsterdam, als ‘fondsvormster’ van de literaire sector. Sedert 1971 verschijnt ‘Elseviers Literaire Serie onder leiding van Angèle Manteau’: voorwaar, Angèle heeft opnieuw een nestje eieren.
Voor zover die eieren al niet in het nestje lagen voordat Angèle het hok betrad (het Godfried Bomans-ei, het Jan de Hartog-ei), liggen er in dat nestje windeieren (het Monika van Paemel-ei), danwel gekneusde afdankeieren uit de belendende eiermijn (het Arie B. Hiddema-ei), danwel uit anderer nestjes gestolen gouden eieren die overigens haastig weer van onder Angèles zitdons worden uitgetrokken (het Jef Geeraerts-ei, het Jan Wolkers-ei).
Dat Angèle niet broeds is, bewees ze voorheen reeds in haar eigen uitgeversbedrijf, door uit achteloosheid behalve het Hugo Claus-ei achtereenvolgens nog onder meer het Louis Paul Boon-ei, het Hubert Lampo-ei, het Piet van Aken-ei, het Richard Minne-ei, het Hugo Raes-ei uit haar nestje te verliezen.