Jeroen Brouwers
Exitus Huug Pernath
Wandelstok
1. De laatste keer dat ik Pernath ontmoette was in Turnhout, in de nacht van 3 op 4 mei 1975, alwaar en in welke nacht een poëziefestival werd gehouden. Dit festival heette ‘Poëzie in het cirkus’: het tot deelname uitgenodigde poëtendom trad in de piste van een cirkus op. Dat cirkus heette Wiener.
Den Huug zat, in afwachting van dat het zijn beurt zou zijn om op te treden, op de voorste rij stoelen rondom de piste en hield met zijn knieën een vuilnisbak omklemd. Deze bevatte, ingebed in scherfjes ijs, een niet onaanzienlijke voorraad whisky. De dichter en zijn intimi namen het vocht uit papieren bekertjes tot zich. Als den Huug gedurende het culturele gebeuren wel eens de benen wilde strekken, werd hem het koelvat door een paladijn nagedragen, - immers hijzelf bewoog zich voort met een wandelstok, waarvan het rechte gedeelte van de krul kon worden losgeschroefd en, hol zijnde, ineengeschoven, om aldus gereduceerd de mogelijkheid te bieden in de binnenzak te worden opgeborgen, waarbij bleek dat het holle gedeelte van de stok een regenscherm verborg.
In zijn verslag van het dichtersfeest gaf Het Laatste Nieuws op 5 mei te lezen dat de dichter Hugues C. Pernath ten gevolge van een tot zich genomen hebbende overdosis sterke drank zijn lyriek ‘met dubbele tong’ zou hebben voorgedragen. Den Huug eiste een ‘rechtzetting’ in het dagblad, aangezien hij, hoewel geruime tijd sidderend van nerveusiteit achter de coulissen daartoe gereed gestaan hebbende, ten slotte, puur van angst, van optreden had afgezien.
2. Twee jaar eerder ontmoette ik Pernath in de nacht van 17 op 18 februari in het sportpaleis van de Brusselse gemeente Vorst, alwaar die nacht een poëziemanifestatie werd gehouden. Den Huug omvatte mij in accolade, kuste mij de kaken en weende, zeggende: ik neem door deze afscheid van u, gij zult mij hierna niet meer zien. Bij die gelegenheid schraagde hij zich het lichaam met een wandelstok, waarvan het holle binnengedeelte plaats bood aan een jachtgeweer, terwijl het ledige omhulsel, dat aan de bovenzijde middels enige uitklapsels tot een zittinkje kon worden omgevormd, bij het aanleggen op wild of gevogelte bij wijze van éénbenig gestoelte onder de bips kon worden geplaatst. Den Huug kondigde aan dat hij, als het zijn beurt zou zijn het podium te betreden, in plaats van verzen te zeggen de truc met de wandelstok zou laten zien om vervolgens ten aanschouwe der duizenden ‘een zelfexecutie’ te voltrekken.
Daar is niets van gekomen. Den Huug reciteerde zijn verzen zonder wandelstok staande in een kegel roze licht. In zijn handen beefden de vellen vol poëzie. Daarna trad hij, geheel levend, weer in de duisternis terug.
3. Tijdens de boekenbeurs te Antwerpen, november 1974, was in de verkoopstand van de uitgeverij Manteau een hoekje ingericht waar de boekuitgaven van de uitgeverij Pink Editions waren uitgestald. Als tegenprestatie van deze, gratis ter beschikking gestelde, expositieruimte, bedong J. Weverbergh, directeur van de uitgeverij Manteau, van fondsvormer Freddy de Vree van de uitgeverij Pink Editions een voorraadje van een van diens titels, teneinde exemplaren hiervan, gratis, bij wijze van lokbonus, aan de betere Manteauklant ter hand te kunnen stellen. Deze titel bleek, na enig geharrewar over een andere, de dichtbundel Mijn tegenstem van Pernath te zijn, en onder de betere Manteauklant werd híj verstaan die overging tot aanschaf van het complete poëtische oeuvre van de prins carnaval der dietschen dichtren altegaeder Karel Jonckheere. Bij aankoop van diens Poëtische inventaris geheten bundeling verzamelde rijmpjes kreeg de kliënt er Mijn tegenstem van Pernath bij cadeau. Saillant detail: Mijn tegenstem was eerder door Weverbergh voor uitgave in het Manteaufonds afgewezen.
Zo kon men Jonckheere dagelijks in de Manteaustand aanwezig zien bij het omzetten van zijn in prachtband gebonden boekdeel vol vruchten van zijn geestesakker, - daar middels turfstreepjes de stand van boekend, - en tevens de opgetogen koper dubbel verblijdend met een hem gul aangereikt exemplaartje Pernath: ‘ook heel leesbaar’.
Toen verscheen den Huug ter beurs, gesecondeerd door zijn advocate. Hij zag er bleek en slecht uit en sprak gedecideerd, op beschaafde toon, dat het uit moest zijn met het verkwanselen van zijn dichtwerk ter verrijking van een uitgeversbedrijf dat hem als dichter niet had willen aanvaarden en ter meerdere glorie van een collega in de dichtkunst die deze glorie aantoonbaar uit zijn (den Huug z'n) zak bekostigde.
Toen al het propagandaplakwerk terzake door Weverbergh