| |
| |
| |
Habakuk II de Balker
Oud gereedschap mensheid moe
Oud gereedschap mensheid moe
Oud gereedschap ver van huis
bedenkt geen rondeel om te klagen.
Oud gereedschap huilt niet in het donker
lange weg, lange lange weg
en zingt geen blues want heeft geen stem.
Vlashekel, wan, geen achterban
van dichtkunst, geen plantage, borst
van essehout om aan te rusten.
Oud gereedschap mensheid moe, eeuwen
van huis, zoekt geen plankier
van zangen, van stof, van twist.
Lange weg, lange lange weg
oud gereedschap zingt niet de blues.
Regen geen rum slijpt zijn lemmet en steel,
zijn afgeknapte spaak die hakkelt.
O het is een wintertij weg,
lange lange weg, weg lang als een lemmet
weg langer dan de weg van de weegschaal
en van de heldere sterren.
dat de tijd daar is, dat het oude gereedschap
dat datgene, doorgesleten in de handpalm
van die de lange lange weg maakte,
in de naam van wie naamloos stierven
in de naam van wie akkergrond werden
in hun akker, van wie afgrond werden
De sterren zeggen dat de stap aanrukt
over de weg die de blues uitklaagt.
De sterren zeggen, de hand is op komst
van wie oud gereedschap opneemt en gebruikt
doodgewone ploegschaar, vlashekel, wan:
ze vertellen dat hij komt.
Oud gereedschap mensheid moe
ver van huis, oud gereedschap dat je heersers
overleefde, oud gereedschap ver van huis,
het is tijd voor andere meesters
het is tijd voor de eenvoudige beweging
van de bijlslag recht in het gezicht
van die alles in vuur hebben gezet
langs de weg. Langs de lange lange weg.
| |
De hooikeerder
Door revoluties weggemaaid
staat hier de hooikeermachine.
Hij was mooi blauw en rood, bestreed
het gele lekker ruikende hooi.
Nu weggedragen op vleugels
van stormvogel roest wordt hij meer
en meer stof van de schuur. Antieke
vriendelijke machine; huisdier.
Terwijl hij zo machtig roffelde
achter de paardebil, charge
op charge uitvoerde, in galop
voortrazend over het weiland.
| |
| |
| |
Het zoutvat
De berkeboom waait in de wind, zo lang.
En jarenlang een tak erafgehakt, een arm.
Binnengedragen in de hoeve werd de tak vat
voor zout. Op de rode keldervloer stond dat.
Door t kelderraam zag je de bladeren
van de berkeboom zwaaien en niet naderen.
Er stond een monogram gesneden in t vat
dat zwart werd: nat zout maakt wit hout zwart.
Zo hoog de berk opgroeide schrompelde het vat.
Krommer en krommer werd het lelijk als de nacht.
Dat is zoals het vaten gaat. Handenvol zout
strooide het dienstbaar vat en het werd oud.
Op een dag opent het kelderraam met een kners
en na de bijlslag sterft het zoutvat bij de berk.
Ligt in de schaduw van het waaien, dat zoutvat.
En niemand niemand, jij noch ik, weet dat.
| |
De cirkelzaag
steden, is een krijsende bede
om onvrede, onvrede, onvrede.
| |
De wetsteen
Wetsteen, plankje van de oogst,
hoorde blauw en rood als lakmoes
bij het roggeveld en de zomer
die stofwolkjes at, distelpluis
en de groene appels genoemd Yellows,
westduitse wetsteen, onverbiddelijk
amaril, rijper van staal; haarspit
en jij denkelijk zijn jullie beide
nu daar waar gereedschap nog past
in de schuren, niet huizenhoog
brullend het veld met messen slijpt.
| |
De slijpsteen
Mijn wieg stond tussen roekeloze schimmels.
Mij openbaarden jong al de vlam, de pissebed
hun apokalyptische visioenen. Dieper
dan de wortel kan het onheil niet gaan.
Mijn wieg stond tussen vrolijke schimmels.
Ik zag de vluchtweg van de das, de blijdschap
waarmee krakende takkebosmijten zich hulden
in hun jassen van stof en grijsheid.
Mijn wieg stond tussen uitbundige schimmels.
Ik die de omhelzingen van herfstbladeren hoorde
(mij werd als gesternte een rookwolk geschonken)
onder mijn voeten, heb de schoonheid van verscheurde vleugels gezien.
Mijn wieg stond tussen pronkende schimmels.
Dieper dan de wortel kan schoonheid niet gaan.
Wie woudgeruis in zijn hoofd meedraagt, ziekte
van zand onder het bederf van de gravers, de bijl slaat hem gade.
Mijn wieg stond tussen eeuwige schimmels.
Ik zag hoe de Slijpsteen op de aarde stond
als de eerste mens, tot scherping bereid en vermindering
van al wat zich stomper wordend als macht voordeed.
| |
Rondeel
Oud gereedschap mensheid moe
zwierf door de zeeën en de landen
stem- en roemloos als kontrabande
oud gereedschap mensheid moe,
zonk onder voetstap en haaietanden
sloot nerf en handvat, handgreep toe
oud gereedschap mensheid moe
stierf toegetakeld onder stranden
onder velden pleinen, onder toegesloten
werd ingemetseld achter wanden
als Suster Bertken droef te moe,
oud gereedschap mensheid moe.
|
|