De Revisor. Jaargang 2
(1975)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
A.N.J. den Hollander
| |
[pagina 53]
| |
Wat geldt voor de hele ‘progressive movement’ in de Verenigde Staten: dat hij begon in de steden, zich daarna deed gelden op het niveau van de deelstaten, zich vervolgens op nationale schaal voelbaar maakteGa naar eind1 maar ook tijdens zijn expansie slechts steun bij stedelingen vond, het platteland onbewogen liet, geldt in hoge mate ook voor muckraking, deze avant garde van de algemene hervormingsbeweging die door het land ging. Het was een stadsverschijnsel. De auteurs waren grote-stadsmensen en hielden zich bezig met problemen in en van steden; zij werden gepubliceerd in steden en vrijwel uitsluitend gelezen door stedelingen. Het voorbije Populisme was agrarisch naar achtergrond, aanhangers, bedoelingen, en liet de bevolking van de grote steden onverschillig. De muckrakers interesseerden zich intens voor de grote stad, dit voor Amerika nieuwe verschijnsel dat aandacht eiste, aandacht waard was, maar waar de nationale verbeelding nog niet goed weg mee wist. Amerika had zich in dit opzicht zomin aangepast aan zijn urbanisering als het politieke systeem, de openbare moraal aan het nieuwe industriële tijdperk. Europa had altijd vele grote steden gekend, het immense gebied van de Verenigde Staten kende er na afloop van de Burgeroorlog maar luttele, alle aan de rand van het land en ook niet zo bijzonder groot. In het voorstellingsleven van het Amerikaanse volk speelden ze geen rol en dit bleef nog enige tijd zo, ook nadat een verbijsterend snelle urbanisatie het demografisch beeld omstreeks 1900 ten zeerste had gewijzigd. Geheel nieuwe, kleurige figuren ontstonden in die steden, machtige politieke bazen, onvoorstelbaar rijke zakenlieden, maar de nationale fantasie had hun nog geen heldenplaats ingeruimd. Ook hierdoor zag men de muckrakers, die hen aanvielen, niet als beeldenstormers. Als ieder volk stelden ook de Amerikanen van de laatste eeuwwisseling zich de eigen samenleving hoogst inadequaat voor ogen. Feitelijke, op juistheid toetsbare informatie speelde hierbij toen vermoedelijk nog minder dan nu een rol van betekenis. Het zal wel altijd onmogelijk blijven, precies na te gaan hoe het onbewuste proces van deze beeldvorming verloopt. Op velerlei wijzen blijkt, steeds weer, dat een grote verscheidenheid van mythen zich hierbij doet gelden, alsook dat zulke mythen zich plegen te concretiseren tot standaardtypen. In Amerika zijn dit de helden der revolutie tegen Engeland, de vóórtrekker, de pionier, de zelfstandige boer als door Jefferson verheerlijkt, de zakenman, de verschoppeling, de uitvinder enz. Beroemde personen belichamen deze aartsfiguren: Paul Revere, Lederkous, Davy Crockett, Babbitt, Charley Chaplin, Benjamin Franklin, Peanuts, andere helden uit de stripverhalen, de schoolboekjes, de vertellingen van onderwijzers en ouders, de redevoeringen van politici en gelegenheidssprekers. Prof. Dr. A.N.J. den Hollander (1906) is hoogleraar in de sociologie en amerikanistiek aan de universiteit van Amsterdam. Tot zijn recente publikaties hoort De verbeeldingswereld van Edgar Allan Poe (Amsterdam '74). Het verbeeldingsleven dat zich met het nationale heden en verleden bezig houdt, hanteert zulke figuren die in de vloeiende massa van vage voorstellingen, gebeurtenissen, historische processen, optreden als verdichtingen. Zij missen duidelijke omtrekken, maar zijn toch als rustpunten hulpmiddelen om houvast te krijgen op een anders te chaotisch totaal. De kenmerken van zulke standaardfiguren versmelten tot een nationale ideaalfiguur, een nationale held; de populaire vaderlandse geschiedenis, de folklore, de stuiversroman,Ga naar eind2 de periodieke pers aanvaarden hem, dragen hem uit. Als men zou moeten bepalen hoe de nationale held dan tegen het eind van de negentiende eeuw in Amerika was, zou men hem in het bezit zien van kenmerken als die van de gelukkige, republikeinse landbouwer, van de vermetele woudloper, van volksleiders als Jackson en Lincoln, van de voorzichtige avonturier als Daniel Boone, van de Grote Man volgens Emerson, een amalgaam waartoe allerlei aspecten van de nationale historische ervaring bijdroegen. Alle deugden en kwaliteiten hierin verwerkt waren inmiddels uit de tijd, maar dit is een kenmerk van zo'n ideaal: het is pas volledig ontwikkeld en in volle kracht werkzaam als de samenleving voor actieve betrachting ervan geen mogelijkheid meer biedt. Het ridderideaal deed zich nog gelden lang na de feodaliteit, het leeft in gewijzigde vorm altijd nog een beetje in de Westerse cultuurkring. Functioneel hoeft zo'n anachronistisch ideaal niet te zijn, het tegendeel is licht mogelijk: in de Spaanse koloniën van de zestiende eeuw ervoer de regering in Madrid het als zo hinderlijk werkzaam, dat zij de invoer van ridderromans in Zuid-Amerika verbood. Toen na de Burgeroorlog de Verenigde Staten snel verstedelijkten, ontstond geen nieuwe nationale ideaalfiguur in en uit dit nieuwe milieu. Na de mislukking van het PopulismeGa naar eind3 verplaatste het nationale leiderschap zich van agrarisch Amerika naar de steden. De nationale confrontatie met deze nieuwe levensvorm vond bewust plaats. Uit alles blijkt, dat het Amerikaanse volk inzag, dat de groei van de steden een nieuw tijdperk inluidde dat nieuwe problemen bood, een nieuwe uitdaging betekende. Sommigen zagen er een nieuwe dageraad in, anderen waren minder sanguinisch en herinnerden zich Jefferson's waarschuwing: ‘When we get piled upon one another in the cities, we shall become corrupt as in Europe and go to eating one another as they do there’. F.J. Turner onderkende in de stedelijke kapitalist van het Oosten de voortzetting en reïncarnatie van de pionier in het Westen, maar deze gedachte werd hem wel ingegeven door de behoefte, zijn ‘frontier’-these uit te werken tot voorbij het aanvaardbare. | |
[pagina 54]
| |
In ieder geval zagen de schrijvers en intellectuelen van het eind der negentiende eeuw het in meerderheid anders. Poli stelt vast dat hun probleem was ‘de ne pouvoir dépeindre un nouveau héro national, homme de l'Est et homme de la Ville, comme un fils spirituel de Bas-de-Cuir.’Ga naar eind4 Het thema van het fortuin dat iedereen wachtte die de kwaliteiten bezat om het te veroveren, was levend en wijd verbreid in die tijd maar werd toch niet volledig verwerkelijkt in de carrière van krantenjongen tot miljonair. Daarvoor stond het te zeer bezijden het ideaal van de zelfontplooiing in voortdurend contact met de natuur. De bevolking van de nieuwe reuzensteden bestond slechts ten dele uit Europese immigranten. Merendeels waren de nieuwe stedelingen van omstreeks 1905 van het Amerikaanse platteland en uit Amerikaanse landstadjes gekomen. In grote meerderheid hadden zij hun jeugd dáár doorgebracht en hun geestelijke vorming was hierdoor bepaald. Mentaal waren zij nog agrarisch. Poli merkt zeer juist op: ‘L'itinéraire “des hallons à la richesse” reste en marge de la grande tradition jeffersonienne d'épanouissement au sein de la Nature, qui exclut le dénouement complet et la fortune extrème.’Ga naar eind5 In dit opzicht won de cowboy het van de spoorwegmagnaten en de koningen van Wall Street. Carnegie werd geen volksheld, Rockefeller is nimmer deel van de Amerikaanse Mythe geworden, al zijn pogingen hiertoe ten spijt. Men kan vermoeden dat ethische bezwaren zich deden gelden bij deze onaanvaardbaarheid, maar zo was het niet: allerlei Amerikaanse volkshelden bezitten bewonderde ondeugden.Ga naar eind6 Jesse James, Billy the Kid en andere vereerde ‘bad men’ waren gewone bandieten. Afschrikwekkend werkt hun feitelijk gedrag evenmin. Bij mensenverering treedt steeds identificering op, tracht men het eigen-Ik zoveel mogelijk gelijk te maken aan het andere, tot voorbeeld gekozene, de eigenschappen hiervan tot zich te trekken. Het is daarom verre van zeker dat onthullingen over bewonderde figuren afschrikken. Ze worden misschien voornamelijk gesavoureerd, zo ze al geen voorbeelden ter navolging stellen. De aanbidding van het succes kan zo groot zijn, dat men het bereiken ervan met alle middelen sanctioneert, ook de anti-sociale. Voor zover men het gebruik maken hiervan gepresenteerd krijgt als kenmerkend voor spectaculair slagen, bestaat de kans dat men, door de introjectie van het object in het Ik, soortgelijke middelen opneemt in zijn Ik-ideaal. Men zal hier uiteraard verschil moeten maken tussen de denkende mens, de geestelijk beschaafde met een zelfstandig normbesef, en de minder kieskeurigen. Dat het proces zou neerkomen op propagering, bij velen, van het aan de kaak gestelde, is droevig maar daarom niet onmogelijk. Mede hierdoor zou iedere preektoon van de muckrakers misplaatst geweest zijn. Zij maakten zich er gelukkig niet aan schuldig, Upton Sinclair uitgezonderd. Ontmaskering van de ‘robber barons’ als boeven hoefde op zich hun verheffing tot volkshelden niet te belemmeren. Toch kwam het hier niet toe. Hun ontbrak blijkbaar iets wezenlijks, welk gemis hen buiten de Amerikaanse droomwereld der heroïek hield. Het blijft opmerkelijk dat bij alle
Ida M. Tarbell
Zij onthulde hoe de Standard Oil een machtige trust kon worden en hoe John D. Rockefeller zijn fortuin verwierf.
Lincoln Steffens
vertelde Amerika hoe corrupt de stadsbesturen wel waren en hoe dit in zijn werk ging.
C.P. Connolly
schreef opzienbarende reportages over de klassestrijd in de mijngebieden van het Verre Westen. | |
[pagina 55]
| |
verheerlijking van deze mensen die toch als de exponenten der heersende, algemeen aanvaarde normen, der ‘ideologie’ van de Amerikaanse burgerij mochten gelden, toch zo weinig legenden om deze magnaten en hun concerns zijn geweven. Evenmin traden concentratieverschijnselen bij hen op. Lincoln is legendair, Vanderbilt niet. Geen liederen gedenken de Amerikaanse ‘robber barons’, geen folklore is rond hen gegroeid. De onderstelling ligt voor de hand dat de muckrakers enige schuld hieraan hadden doordat zij een mogelijke volksneiging om nieuwe succeshelden te amalgameren met de bestaande heroïek, bemoeilijkten of blokkeerden door de contemporaire financiële mogols te ontluisteren, hun vulgariteit aan te tonen, ze al te gewoon-menselijk te maken. Het valt moeilijk te beslissen. Het sociale prestige van de grote kapitalist was zeer groot, maar dat is iets anders. Het bleef ook groot, alle onthulling van hun praktijken, alle schandalen ten spijt. Het zou eerst in de Grote Depressie zijn avondrood zien. Uit de nieuwe grote steden waarin zoveel gebeurde dat de verbeelding kon treffen, verrezen voorlopig geen nieuwe helden voor het Amerikaanse pantheon. In het literaire werk van die tijd vindt men tal van aanwijzingen dat de cultuurgevoeligen het grote-stadsmilieu wel hun volle aandacht schonken, dat zij deze recente werkelijkheid stellig als fascinerend onderkenden, maar dat zij haar nog niet aanvaardden als iets dat rijp was een eigen mythologie te leveren: zij was nog onvoldoende historisch verdicht, voorshands te steriel, ontbeerde een eigen identiteit. Hun romans tonen het échec van de Amerikaanse Droom zodra het land zich industrialiseert en urbaniseert. De brave boer van Jefferson ontwikkelt zich niet tot een brave en welvarende stedeling, de Europese landverhuizer, aangetrokken door de luchtspiegeling van vrijheid, welzijn en menselijke waardigheid, belandt in een slop, leeft daar in de misère en het kwaad, zonder loutering hierdoor, zonder ontsnapping eraan door arbeid en deugd. De wereld der rijken is die der armen niet, ‘equality of opportunity’ blijft een leuze, maar is een leugen. In romans als The Gilded Age, A Hazard of New Fortunes, The Jungle verwerkelijkt geen van de hoofdpersonen de Amerikaanse Droom. Stephen Crane's Maggie, a Girl of the Street (N.Y., 1893), dat in de Bowery speelt, overtuigt de lezer dat de maatschappij waarin hij leeft, de morele code ervan, de beloften die zij hem voorhoudt, alles schijn is, dat men met een ‘utopisch bewustzijn’, zoals Mannheim het later zou noemen,Ga naar eind7 in het leven staat. Het was een rijp boek voor een 21-jarig auteur. Crane toont in Maggie ook hoe de deugden van de pionier uit het Westen in de grote stad hun geldigheid verloren hebben: zij leiden er tot niets. De desperado en de heldhaftige cowboy kunnen hier slechts ordinaire zware jongens zijn, het geweld van de vuist heeft geen functie meer, lost niets op. Wie zich nog een ruige held waant in de oude zin, wordt belachelijk, het oud-Amerikaanse ideaal van de militante individualist van de bevolkingsgrens is werkelijkheidsvreemd geworden in de achterbuurt: Crane beschouwt het
Samuel Hopkins Adams
opende Amerika's ogen voor de zwendel van de patentgeneesmiddelen.
Alfred Henry Lewis
de cowboy uit Texas die de activiteiten van de onderwereld van New York onderzocht en het publiek uitlegde hoe dat allemaal kon.
Upton Sinclair
protesteerde, klaagde aan en onthulde zijn leven lang. | |
[pagina 56]
| |
gedrag van Jimmy en Pete, de helden uit Maggie, met geamuseerde scepsis. Zulke figuren, levend op de ‘stadsgrens’, zijn tegelijk de gevangenen van hun sociale situatie èn van mythen die zich nog doen gelden maar die tot een parodie van traditionele Amerikaanse waarden zijn verworden. Maggie's wereld is de radicale ontkenning van de heersende Amerikaanse mythologie die deugd, vereend met ondernemingsgeest, zelfvertrouwen, ijver en kracht, succes doet behalen. Deze mythologie werd nog steeds ‘officieel’ onderschreven door alle ‘weldenkenden’, verbreid door hen die de dominante normen schraagden, door de propagandamiddelen van die tijd, de proletarische subliteratuur van de ‘dime novel’, de Zondagsscholen, de verplichte lagere school die de immigrantenkinderen amerikaniseerde, de talloze boekjes van Horatio Alger die zo wonderlijk en naïef een achttiende-eeuwse ideologie tot uitdrukking brachten en waarvan het succes een bewijs vormt dat de geest der Verlichting in de Verenigde Staten minstens een eeuw langer bleef hangen dan in Europa. Zelfs een Nederlands jongetje, Hans Brinker, diende deze propaganda door het boek van de Engelse Mary Mapes DodgeGa naar eind8 dat driekwart eeuw op Amerikaanse lagere scholen gelezen is. Het sluit wonderwel aan bij een pathetische trek van de Amerikaanse cultuur: het geloof en de verwachting dat deugd zijn beloning behoort te vinden en deze zeker ook zal ontvangen. Utopistische romans experimenteerden met mogelijkheden, de droom en de werkelijkheid te verzoenen. Bellamy's Looking Backward, Jack London's The Iron Heel streefden naar hetzelfde, gingen beide uit van de Amerikaanse Droom als Leugen. De muckrakers begaven zich niet in beschouwingen, zij deelden mee hoe de dingen feitelijk waren; zij konden hun lezers schokken en boeien doordat deze nu voor het eerst van week tot week de kloof konden vaststellen tussen droom en werkelijkheid. Het is heel iets anders of iedereen dit wel min of meer vagelijk weet of dat men het, hard en duidelijk, gedrukt vóór zich krijgt. Zij maakten ook duidelijk hoe slechts de grote stad zekere verschijnselen veroorlooft. Burton Jesse Hendrick toonde hoe daar vermogensophoping mogelijk was door huisjesmelkerij, zoals door de familie Astor, ‘the greatest absentee landlord in the world’, die de hoge huren ontving van immigranten die op dit sloppenbezit waren aangewezen. Anderen toonden aan, hoe het kon door misbruik van verzekeringsgelden, door uitbuiting van concessies als de tram. Turner, Lewis en Flynt bewezen, impliciet weliswaar, dat slechts na het bereiken van een zekere omvang van de omringende stad, die de onderwereld voedt, verbergt, beschermt, criminaliteitsvormen mogelijk worden die genoeg te bieden hebben om een belangengemeenschap met politie, justitie en stadsregering aan te gaan. Steffens' gesystematiseerde inzicht in corruptie als verschijnsel bezat slechts geldigheid voor grote steden. Men wist, mede door de muckrakers, waarlijk genoeg over de nieuwe steden, maar de oude Amerikaanse mythologie zou pas veel later in dit nieuwe milieu ingepast worden. De oude helden krijgen hier weer een plaats als de romanliteratuur nieuwe typen ontwikkelt, nadat de grote stad binnen eigen territoir een nieuwe ‘grens’ gemarkeerd heeft, waarop de gangster van de jaren dertig de bandiet-nieuwe-stijl zal zijn, de ‘private-eye’ de opvolger van de Westerse sheriff en cowboy wordt. Zij horen thuis in de stad van het asfalt, het neonlicht en de auto, niet in die van de keien, de gaslantaarn en het koetsje. De gangsterromantiek zal tot bloei komen in de depressiejaren, toen economische wanhoop een massale stemming had gekweekt die sympathie voelde voor de boef die op zijn wijze erin slaagde ‘to beat the system’. Met ‘The Public Enemy’ begint dan een filmgenre dat Warner Bros redt. James Cagney en Humphrey Bogart geven de nieuwe stadsheld vorm. De Amerikaanse detective roman verlaat het klassieke Engelse detective type. De nieuwe Amerikaanse ‘hard boiled’ variant die Dashiell Hammett en Raymond Chandler scheppen, stamt rechtstreeks af van de oude Westerse helden. In de ‘private eye’ heeft de cowboy zich aan het grote-stadsleven aangepast, waarin hij zich met dezelfde alerte onschuld beweegt als zijn voorganger in de steppen en woestijnen: de militante proletariër die als man van eer geen deel wil hebben aan de valsheid van het sociale geheel. Hem, en andere figuren van vergelijkbare aard in de latere Amerikaanse letterkunde en film trachtte ik eldersGa naar eind9 te typeren en van het Amerikaanse waardensysteem uit begrijpelijk te maken. Hier zij slechts vastgesteld dat zij een veel latere creatie zijn; de decade van de muckrakers heeft ze niet gekend. De grote stad moest eerst het Amerikaanse volk als een heel eigen leefmilieu voor ogen komen te staan, erkenning van eigen dramatische mogelijkheden vinden, om Philip Marlowe en Little Caesar literaire bestaanskans te bieden. |
|