| |
| |
| |
Canzoniere
Vertaling Frans van Dooren
III
Becchina heeft in mij zó weinig zin
dat ik ondanks mijn vlijtig vlinderen
mijn kansen met de dag zie minderen,
terwijl ik bot vang, wat ik ook begin.
Ze is erger voor me dan een vijandin
en dan Herodes voor de kinderen,
maar och, dat kan toch niet verhinderen
dat ik haar liever heb dan een vorstin.
Want 't is een feit dat ik zó van haar hou
dat ik, als God haar hart voor mij ontsloot,
de stenen voor haar voeten kussen zou,
ofschoon zij, toen ze me eens een bloem aanbood,
niet zei, waar ik op hoopte: - Hier, voor jou! -,
maar enkel en alleen: - Val jij maar dood!
| |
XX
Geen sterveling is op zijn legerstede
's nachts méér ten prooi aan zelfbedrog dan ik!
Want eerstens droom ik dan dat ik het flik
om alle rijke stinkers uit te kleden
om dan vervolgens, meer en meer tevreden,
te zien hoe ik met gemak het vrouwtje strik
dat ik vanaf het eerste ogenblik
met hart en ziel en lichaam heb aanbeden.
Maar als ik van dat zoete droomfestijn
geen donder uit zie komen een dag later,
dan ga ik duizend keren dood van pijn:
mijn bloed kookt dan als magma in een krater.
Ik zal, zolang ik smoorverliefd zal zijn,
nog minder rust hebben dan stromend water.
| |
XLVIII
Van Judas afgezien heeft er nog nooit
een mens geleefd of zal er nog een leven
die zoals ik de ellende is ingedreven!
En dit alleen, omdat ik me heb vergooid
aan iemand die mij zand in de ogen strooit
en van bedrog en leugens is vergeven.
Sint Jan is Jezus niet zo trouw gebleven
als ík die vrouw, die ik liefheb meer dan ooit.
Maar ach, de aard van 't vrouwelijk geslacht
moet je maar zien als een soort erfenis
waarmee het ras door Eva is bedacht.
Vandaar dat ik ondanks mijn ergernis
toch altijd lief voor haar zal zijn en zacht,
daar zij nu eenmaal een van de erven is.
| |
LXVI
Wanneer je op aarde kaal bent als de neten,
ontsnap je alleen aan honger en gebrek
door 't moordend staal of 't wurgkoord om je nek,
althans als je de rotzooi wilt vergeten.
Maar kun je je finaal te barsten vreten,
wat ik niet kan helaas want ik verrek,
toon je dan toch inhalig als een vrek,
want geld alleen maakt mensen tot poëten.
Wanneer je rijk bent, is het leven zoet:
dán heb je bij een ziekte nog reserve,
dán word je van een nietsnut wijs en goed,
dán kun je land en grondbezit verwerven,
dán sta je hoog in aanzien, wat je ook doet
En als ik spot, mag God mij laten sterven!
| |
| |
| |
LXXXVI
Als ik vuur was, zou ik de wereld blaken;
Als ik wind was, zou 'k haar vertempesteeren;
Als 'k water was, tot zondvloed haar verkeeren;
Als ik God was, haar in den afgrond smakken.
Als ik paus was, zou het mij meest vermaken
Al Christenen tot gekken te beleeren;
Als 'k Keizer was, zou ik mij minst geneeren
Den heelen boel de koppen af te hakken.
Was ik de Dood, 'k ging eerst mijn vader halen;
Was ik 't Leven, 'k zou niet naar hem talen;
En met mijn moeder werd het 'tzelfde lied.
En was ik Cecco, als ik heet en hiet,
'k nam voor mijzelf al mooiste en liefste vrouwen,
en krom en leelijk mochten de andren hou'en.
| |
LXXXVI
Was ik vuur: ik stak de aarde aan,
was ik wind: in stormen zou 'k haar kraken,
was ik water: ik zou haar onderbraken,
was ik God: ik liet haar prompt vergaan.
Was ik paus: dan zou ik mij vermaken!
'k Deed alle christenen in de ban.
Was ik keizer: weet je wat ik dán...?
'k liet ze allemaal een kopje kleiner maken.
Was 'k Leven: ik zou mijn vader mijden,
was ik de Dood: 't verging hem kwaad,
en 't zelfde zou mijn moeder lijden.
Was ik Cecco - 'k ben het inderdaad -
dan koos ik zelf de mooie meiden,
en heksen voor mijn kameraad!
Helène Nolthenius: Duecento
| |
LXXXVI
Was ik het vuur: de wereld vloog in brand;
was ik het water: al het land werd zee;
was ik de wind: het stormde er constant;
en was ik God, 'k riep: Naar de hel ermee!
Was ik de paus, dan was ik niet tevree
voor ik de laatste christen had verbrand;
en was ik keizer, weet je wat ik dee?
'k Onthoofde iedereen met eigen hand.
Was ik de dood: ik kwam mijn vader halen;
was ik het leven: ik ontvlood zijn lijf;
mijn moeder zou ik insgelijks onthalen.
En was ik Cecco, die ik ben en blijf:
voor mij de mooie meiden, mijn rivalen
gunde ik uitsluitend een lelijk oud wijf.
Willem van Elden: Rauw op het lijf
| |
LXXXVI
Was ik het vuur, ik stak de aarde aan,
was ik de wind, ik greep haar woedend beet,
was ik het water, ik verzwolg haar wreed,
en was ik God, ik liet de boel vergaan.
Was ik de paus, dan gaf ik hoogst voldaan
aan heel het kerkvolk zorgen bij de vleet,
was ik de keizer, - weet je wat ik deed? -
ik zou van iedereen de kop afslaan.
Was ik de dood, ik zocht mijn vader op,
was ik het leven, ik schoot uit zijn lijf,
mijn moeder gaf ik net zo op haar kop.
En was ik Cecco, die ik ben en blijf,
dan pikte ik zelf een leuk jong meisje op
en anderen gaf ik een verlept oud wijf!
Frans van Dooren: ‘Manuscript’
|
|