nieuwe combinaties van woorden en het maken van nieuwe woorden, in ‘Jeldican’ en ‘Sint Fleurycke’ nog een fraai maar tamelijk vrijblijvend spel, begint hier in alle ernst. (Zie voor deze ‘Nouveauté's van Vroman’ H.U. Jessurun d'Oliveira in Merlyn 1/6.)
Het schrijven van gedichten heeft een andere functie gekregen. Dat wordt ook met zoveel woorden gezegd in ‘Over mensen’:
Nu dus een lied voor mensen over mensen.
Gezwegen over vlinders, vensters, water,
die dromen in mijn waken, waken in dromen,
en:
over wezens, die verkoolde wouden
honderd vadem diep los moeten knagen
Na de ontdekking van het gedicht komt die van de lezer. In ‘Voor wie dit leest’ zijn voor het eerst in Vromans werk de drie elementen samengebracht die verder voor zijn poëzie bepalend zullen zijn: de dichter, het gedicht en de lezer.
Gedrukte letters laat ik u hier kijken,
maar met mijn warme mond kan ik niet spreken,
mijn hete hand uit dit papier niet steken;
wat kan ik doen? Ik kan u niet bereiken.
De dichter legt zijn werkelijkheid voor aan de lezer, niet door middel van een vrijblijvende beschrijving van iets ontroerends, maar door de lezer te dwingen zich te realiseren wat hij aan het doen is: tekens ontcijferen, een nieuwe werkelijkheid opbouwen uit taal. Het is de lezer, zegt Vroman, die de woorden ‘wakkerleest’. Er is waarschijnlijk geen tweede dichter te vinden, die zijn lezers zo in de werkelijkheid van zijn gedichten opneemt als Vroman. Maar de lezer moet er zich als tegenprestatie wel voortdurend van bewust blijven, dat hij een gedicht leest:
Want jij die mij liefhebt, nog niet kent, of haat,
die kortom liever zonder mij bestaat:
waarom ben je met dit boek op schoot?
(uit ‘Inleiding tot een leegte’) en:
(uit ‘Regeneratie’).
De middelen die Vroman gebruikt om de lezer ervan te doordringen a) dat hij een gedicht aan het lezen is, b) dat dit gedicht afkomstig is uit een werkelijkheid die ‘Vroman’ heet, en c) dat het gedicht zelf ook weer een werkelijkheid is, een werkelijkheid van taal, zijn vele, maar een paar elementen komen toch steeds terug. Ten eerste allerlei archaïstische vormen als fabel en ballade, die nog eens extra-duidelijk lijken te zeggen: dit is een gedicht, hoor. (‘Ei vrienden! Vader Sol bergt reeds het rode hoofd / onder Nicht Appelboom, wier immer blozend ooft / aan Zephir zoete Herfstgeur verleent.’) Verder de al genoemde nieuwvormingen, die de lezer erop wijzen dat er iets ongehoords aan de hand is, iets dat in ‘gewone’ taal niet gezegd kan worden. Het effect ervan is des te groter, omdat ze vaak opduiken in een zeer alledaags spreektaalverband. De werkelijkheid ‘Vroman’ is voortdurend aanwezig in mededelingen over Vromans werk, zijn gezin, vrienden, ouders, herinneringen, een hele wereld die in het gedicht behoed moet worden voor voorbijgaan. Van de ‘taal-werkelijkheid’ van het gedicht wordt de lezer doordrongen, doordat het gedicht zich soms aan de greep van de dichter onttrekt en zijn eigen taal gaat maken. Een prachtig voorbeeld daarvan vind ik het einde van ‘Voor mijn moeder, nu vijfenzeventig’:
zoals dit handgesponnen lied
tot liefde hier een liefde draad
liefde ver- liefde vergaat.
Een hoogtepunt in Vromans werk blijft voor mij ‘Over de dichtkunst’, waarin al deze elementen tot een ontroerend, vermakelijk en spannend geheel zijn samengebracht, en dat iedereen zou moeten lezen die anderen te lijf wil of moet met zijn particuliere ontboezemingen. (Een bespreking van dit gedicht door Jessurun d'Oliveira is te vinden in Merlyn 4/5.)
Fascinerend is het, te zien hoe Vroman zich redt in de ‘Poems in English’, waarin hij zijn doelstellingen moet verwezenlijken met de handicap dat zijn lezers minder bekend zijn met de werkelijkheid Vroman. Geen Tineke hier, geen Gouda, een veel smaller gemeenschappelijke werkelijkheid, maar toch:
With that, I have no more to do.
And she? Where was she smeared unto?
Onto these pages; into you.
Nog fascinerender zijn misschien wel de gedichten, waarin Vroman achteloos van het Nederlands in het Engels overgaat, zodat je je zo ongeveer aan het gedicht moet vastklampen om te weten in welke werkelijkheid je je bevindt:
Maar gisteren stond er een beer
van een vent voor de deur.
Zo zwart als een groot kwaad weer.
Hij geurde naar leer en sneeuw.
‘Want your windows cleaned’ he said.
He wore a black leather jacket,
and a black leather cardinal's hat
Rest mij, de hoop uit te spreken dat ‘een geheel volledige’ Vroman vlak achter zeer veel lezers van deze 262 gedichten zal kunnen staan; en dat de lijm in de rug van deze