| |
| |
| |
[Gemengde gevoelens]
| |
Hermans blijft Wittgenstein claimen
De redaktie ontving enkele reakties op de publikatie van het deel Tractatusvertaling en het nawoord van W.F. Hermans. Hoewel geen usance, leek het hierbij afgedrukte artikel belangwekkend genoeg om als voorbespreking van een voorpublikatie te dienen.
Met gemengde gevoelens heb ik de aankondiging gelezen, dat er van de Tractatus van de filosoof Ludwig Wittgenstein een Nederlandse vertaling zal verschijnen. Het boek, dat door iedereen zeer moeilijk en door Wittgenstein zelf duister is genoemd, wordt vertaald door W.F. Hermans.
Wie koopt nu straks Hermans' vertaling? In de eerste plaats de met een redelijke kennis van de Duitse en Engelse taal uitgeruste academische steltloper, die wenst na te gaan waar de vertaler in de fout is gegaan. In de tweede plaats de geïnteresseerde leek, die nogal geilt op òf de naam van de romancier Hermans òf de wijsgeer Wittgenstein en zeker op de combinatie van beide apodictische heren. Zeker niet de ongeletterden, die Hermans in zijn altruïstisch nawoord op het oog heeft (De Revisor I/8, nov. '74, blz. 12-15). Een en ander lijkt slechts bedoeld om de Weense grootmeester tot in alle eeuwigheid te claimen en een vertaling voor eigen gebruik te suggereren. Wittgensteins Tractatus is mijns inziens even onvertaalbaar als een gedicht als ‘0.00’ van Gerrit Achterberg en een boek vol Schönberg-partituren of regels van de propositielogica. Voor Achterberg zal men over de grenzen van het Nederlandse taalgebied veelal geen (vol)waardige equivalenten vinden; Schönberg is poly-interpretabel; voor p, q en x kan men alles invullen. Al deze interpretatie-moeilijkheden komen verhevigd in Wittgensteins Tractatus bij elkaar en versterken elkaar als het ware.
| |
Taal en werkelijkheid
‘Alle praat die niet correspondeert met de werkelijkheid of met de waarheid is loos’, aldus Hermans in een interview in 1970. In deze geciteerde volzin zitten tenminste drie woorden, waar oeverloos en weerbarstig over te filosoferen valt: ‘correspondeert’, ‘werkelijkheid’ en ‘waarheid’. Hermans' zin vind ik karakteristiek voor de geoloog-schrijver-filosoof. Weliswaar heeft elk citaat iets willekeurigs, iets uit z'n verband gerukts en wenst Hermans in het vraaggesprek de verantwoording duidelijk bij de interviewers te zien, toch is de aanhaling zó typerend voor Hermans en de weergave in Soma 10/11 (okt./nov. 1970) van het interview zó letterlijk, dat ik het arbitraire element flink teruggedrongen acht. Bij het citaat denkt men onmiddellijk weer aan Wittgenstein, die Hermans al vijfentwintig jaar heeft beïnvloed. Ik doel hier op de Wittgenstein van diens ‘jeugdwerk’, de al genoemde Tractatus Logico-Philosophicus, misschien het meest invloedrijke werk van de 20e eeuwse filosofie. Omdat Willem Frederik Hermans juist dit werkje (van slechts 20.000 woorden) in een Nederlandse vertaling (uit het oorspronkelijke Duits) voorjaar 1975 via uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep op de markt brengt, beperk ik mij in dit artikel tot die Tractatus. Ik zie dus af van het latere werk van Wittgenstein en het pauzeloze geleuter over kloven en bruggen, revolutie en continuïteit tussen de zogenaamde Wittgenstein I en Wittgenstein II. Nu is er over de Tractatus alleen al een gigantische tas publikaties verschenen. Zelden is er zó veel geruzied en geschreven als over bepaalde trefwoorden en
| |
| |
proposities van die Tractatus. Angelsaksische bibliotheken staan er vol van. Het is niet te verwachten dat het geïnterpreteer ooit zal eindigen en dat kan natuurlijk als bewijs voor grootheid en invloedrijkdom van Wittgenstein gelden. (Over bij voorbeeld Marcuse is men tijdens zijn léven al uitgekletst; hij is dan ook niet belangrijk). Ik geloof dat bijna iedereen het er zo langzamerhand wel over eens is, dat aan de Tractatus ten grondslag ligt: de poging om te bewijzen, dat de taal en de werkelijkheid eenzelfde logische structuur bezitten. Taal en werkelijkheid dekken elkaar op een één-éénduidige manier en de logica van de werkelijkheid weerspiegelt zich in de logica van de taal. De correspondentie tussen werkelijkheid en taal ligt in de zogenaamde atomaire proposities, raakpunten tussen het verbale vlak en de realiteit. Taal is het somtotaal van ‘Sätze’ en werkelijkheid is het somtotaal van ‘Tatsachen’; dit is een versie van het ‘logisch atomisme’. De hiervoor uit Soma geciteerde zin van Hermans doet dus zeer sterk Wittgensteiniaans aan.
| |
Hermans' claim
Hermans heeft in Holland Wittgenstein altijd geclaimd. Aan deze conclusie is onmogelijk te ontkomen, wanneer je het volgende stukje geschiedenis nagaat.
Met ingehouden trots heeft Hermans het over de Tractatus als ‘... een boek dat ik toch al vijfentwintig jaar geleden voor het eerst las.’ Nu dient direct aangetekend te worden dat dit klopt. Bij toeval ben ik in staat geweest dit te verifiëren. In ‘Lotti Fuehrscheim’, dat na de slotzin met ‘Parijs, Sept. '49’ werd gedagtekend, komt de volgende passage voor: ‘Wittgenstein heeft gezegd: Als men onder eeuwigheid niet eindeloze tijdsduur verstaat, maar tijdloosheid, dan leeft hij eeuwig die in het heden leeft.’ (Paranoia, A'dam 1970 - herdruk - blz. 188). Wittgenstein zegt dat in zijn Tractatus in 6.4311 inderdaad. Hermans vestigt er in ‘Het Sadistisch Universum’ tussentijds nogmaals de aandacht op, dat hij in 1949 de Tractatus kende (1964; 9e druk 1972, blz. 173). Dat er in ons land tenminste nog één man de Tractatus eerder las, blijkt uit ‘Wittgenstein in onze tijd’ van J. de Kadt (Tirade, febr. 1968). Prof. dr. B.H. Kazemier wees Hermans in 1967 terecht erop, dat deze laatste echt niet staande kon houden, dat hij de eerste zou zijn geweest die Wittgenstein middels een Nederlands verhaal geïntroduceerd had. Kazemier weet waarschijnlijk echter niet, dat noch Hermans noch Couprie, maar prof. dr. Leonard Linsky al in 1961 in een letterkundig periodiek Wittgenstein binnenleidde: ‘Een omwenteling in de filosofie’ (Tirade, A'dam maart 1961). Het is trouwens komisch dat Wittgenstein in ons land via literaire kanalen is binnengezogen. Dat is volgens mij niet alleen grappig, maar ook begrijpelijk. Het lezen van Wittgenstein heeft meermaals een volstrekt vergelijkbare invloed als die van het bijwonen van een briljant concert, het zien van een schitterend doek of - en speciaal - het lezen van een fraai gedicht of - en nu kom ik helemaal sterk in de gewenste richting - van een literair essay. Het unieke, op geen enkele
wetenschapsfilosofische theorie gebaseerde gevoel van ‘Hij heeft gelijk’ overkomt je dan. Later inzicht in het ongelijk doet aan de exceptionele ervaring niets af.
| |
Wittgenstein in de mode
Voordat dan tenslotte ook Hollands academische wereldje zich op soms dubieuze, tenminste controversiële wijze op het fenomeen Wittgenstein stort, zorgt Hermans er in elk geval voor, dat geen intellectueel in kikkerland meer om Wittgenstein heen kan. ‘Wittgenstein's Levensvorm’ verscheen in eerste instantie in Podium (wéér literair), maar later in uitgebreider vorm in ‘Het Sadistisch Universum’. Het essay is, zoals zoveel essayistisch proza van Hermans, apodictisch en aanvechtbaar, vol uithalen naar belendende literatoren, maar bovendien vol misinterpretaties en helaas verward. De hoogleraren Van Peursen en Hubbeling gaven in 1965 inleidende monografietjes over onze grote filosoof uit; Hermans steigert, zet zich woedend achter één van zijn vele schrijfmachines en tikt er het pamflet ‘Wittgenstein in de mode’ uit (gebaseerd op een voordracht aan de Universiteit te Groningen). Het gestroomlijnd stuk vitriool dient overigens tevens in het didactische verlengde van eerder genoemd essay ‘Wittgenstein's Levensvorm’ gezien te worden.
De gebeurtenissen volgen elkaar nu snel en al te ongehinderd op. ‘Wittgenstein in de mode’ wordt van maart tot november 1966 geconcipieerd. Halverwege deze periode stuurt Hermans alvast een bekorte versie naar het bloedserieuze ‘Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie’ (waaruit de psychologie inmiddels is verdwenen). Al zou Hermans' Wittgenstein-interpretatie de juiste zijn, dan is het opsturen van dat bekorte manuscript naar het bolwerk van wijsgerige theologen en andere humorloze ethici & logici toch een dubieuze daad. Het toont vooral de hardnekkige claim van de grote Hollandse schrijvers op de filosoof Wittgenstein. Het hek in filosofisch zuilenlandje is nu van de dam en een volstrekt overbodige en kleinzielige discussie is het resultaat. Zwavelzuur naar de zee dragen, vind ik. In het kort: Het stuk van de ‘geoloog en literator’ wordt in het decembernummer (1966) in het antw&p opgenomen, maar niet zonder een boos nawoord van Kazemier. Kort daarop verschijnt ‘Wittgenstein in de mode’ als pocket
| |
| |
bij De Bezige Bij (februari 1967), waarvan al drie maanden later een tweede druk (herzien en uitgebreid) wordt uitgegeven, met een anti-Kazemier appendix, zodat de titel van het boekje wordt uitgebreid: ‘Wittgenstein in de mode en Kazemier niet’. In het antw&p geeft de getarte Kazemier Hermans dan weer van katoen. De discussie is voorlopig gesloten. Beide kampen, waar ingehouden toorn en wijsgerige schuinsmarcheerderij tieren, lijken egelstellingen.
Inmiddels zijn er nu in bijna elk zich respecterend periodiek stukjes over Ludwig Wittgenstein verschenen.
Ook Hermans komt weer terug. Nu met ‘Leven van Wittgenstein’ (opgenomen in ‘Van Wittgenstein tot Weinreb’, oktober 1970), een zeer informatief en boeiend essay, maar traditiegetrouw met apodictie en eigenaardigheden doorvlochten. Dominees, hoogleraren in de ethiek en aanverwante dubbers zwijgen, onder het motto dat W.F. Hermans weinig van Wittgenstein heeft begrepen en zal begrijpen.
| |
Waarom Hermans vertaalt
Intussen zitten we binnenkort met een vertaling van Wittgensteins Tractatus opgescheept. De vertaler Hermans geeft ons in de eerder genoemde aflevering van De Revisor een voorproefje: de aforismen 1 t/m 2.225 in het Nederlands. Waarom in godesnaam een vertaling van een onvertaalbaar werk? Slechts één antwoord lijkt mogelijk: Hermans wenst Wittgenstein te blijven claimen. Hoe rechtvaardigt Hermans zijn vertaling?
‘Deze vertaling moet zich niet in de eerste plaats richten tot hen die ook wel in staat zijn het oorspronkelijk te lezen, maar vooral tot wie geen andere taal dan het Nederlands kent.’ En iets verderop in Hermans' nawoord op zijn proeve van bekwaamheid: ‘Mijn voornaamste drijfveer is geweest - en ik hoop dat dit nu zonder meer duidelijk zal zijn - niet de zoveelste variant van Wittgensteinuitlegkunde te leveren, maar zoveel mogelijk lezers een kans te geven zich met enige voldoening te verdiepen in wat deze filosoof te zeggen had.’ Alsof dat al niet genoeg is, tegen het einde weer: ‘Nogmaals: mijn doel is geen ander dan de lezer van deze Nederlandse vertaling enigszins behulpzaam te zijn, hem op weg te helpen, niet zonder vrees dat het niet zo bijzonder ver zal zijn en zonder er aanspraak op te maken dat het de enige juiste weg is.’
Dat lijkt allemaal erg lief en aardig, maar de zaak ligt toch anders. Tegen enkele vroegere uitlatingen van Hermans komen bovenstaande citaten in een merkwaardig daglicht te staan. Over de Tractatus schreef hij in 1964, dat het nog wel een betoog kan worden genoemd, beter: het karkas van een betoog. Het is een verzameling aforismen, waartussen de verwantschap met het decimalensysteem is vastgelegd. Maar als het een betoog zou mogen heten, dan toch strikt voor gevorderden. Didactische overgangen komen er niet in voor. Wie nooit in deze trant heeft gedacht, zal er niet veel meer in zien dan een hoeveelheid mysterieuze apodictische uitspraken.’ (‘Het Sadistisch Universum’, 9e druk 1972, blz. 176/177)
De onmogelijkheid van een vertaling komt ook mooi naar voren wanneer we dat éne woord, waarover al zoveel te doen is, belichten: ‘Sachverhalt’.
| |
‘Sachverhalt’ bij voorbeeld
‘Echte vertalingen van “Sachverhalt” zijn niet te geven, omdat het een nieuw gedefinieerd begrip is. Vertalingen als “toestand” of “stand van zaken” zijn niet beter dan “piet” of “taats”’, aldus Hermans in zijn ‘Wittgenstein in de mode en Kazemier niet’ (A'dam, tweede druk mei 1967, blz. 77). Ruim zeven jaar later schrijft hij in De Revisor: ‘Uit de mogelijke vertalingen van “Sachverhalt” (“atomic fact” in de door Wittgenstein zelf goedgekeurde Engelse vertaling) heb ik de vertaling “connectie” gekozen om de volgende reden. “Stand van zaken” zou verwarring scheppen, omdat in het dagelijks taalgebruik met “stand van zaken” juist zeer ingewikkelde feiten plegen te worden aangeduid’.
Waarom kiest Hermans nu wél voor een vertaling van ‘Sachverhalt’? Het antwoord zal niet meer verrassend zijn: Hermans eist Wittgenstein op.
Om dat opnieuw te accentueren moet de Tractatus - dus ook woorden als ‘Sachverhalt’ - vertaald worden in het Nederlands. Maar waarom dan met ‘connectie’ en niet met ‘taats’? Omdat in alle werkjes in de Nederlandse taal over Wittgenstein ‘Sachverhalt’ met ‘stand van zaken’ is vertaald (Van Peursen 1965, Hubbeling 1965, Pears 1973, Fann 1973, Kenny 1974, Beerling 1974 om maar wat te noemen).
Wittgensteins Tractatus wordt een zeer lastig en door sommigen duister werk genoemd. Kenny schrijft: ‘Het resultaat is schitterend in soberheid, maar buitengewoon moeilijk te begrijpen’ en ‘De twintigduizend woorden van de Tractatus zijn in één middag te lezen, weinigen zouden echter durven te beweren ze volledig te begrijpen, zelfs na jarenlange studie’. Stegmüller zegt, dat voor wie niet met de logische theorieën van Frege en Russell vertrouwd is de Tractatus zeer moeilijk toegankelijk is. Uitdrukkingen als ‘Sachverhalt’, ‘Tatsache’, ‘Ding’, ‘Welt’, ‘Substanz’ en ‘Bild’, die allemaal in een wijsgerige traditie staan, krijgen bij Wittgenstein over het algemeen andere betekenissen. Hermans geeft in een interview met Fons Elders precies aan waarom zulke woorden onvertaalbaar zijn; het gaat weer over ‘Sachverhalt’. ‘Maar een vertaling van “Sachverhalt” is volstrekt irrelevant, want het is een heel specifiek, nieuw Wittgensteins begrip dat nog het beste vertaald zou kunnen worden met de Engelse term “atomic fact”.’ (Filosofie als science-fiction; A'dam 1968, blz. 115)
| |
| |
In de Tractatus heeft Wittgenstein een sober en streng net van woorden gevlochten, dat via raakpunten de werkelijkheid dient te dekken. Na jarenlange schifting en wegstreping van overtollige woorden en proposities bleef een even karig als logisch boekje over. Het is een kunstwerk. De Tractatus is onvertaalbaar. De onderneming van Hermans is ten hoogste interessant, maar tenminste (en veeleer) onbezonnen. Onbegonnen werk paradoxalerwijs van een groot schrijver.
Errit Petersma
|
|