| |
| |
| |
Rob Delvigne
Als twee druppels water?
Het ontstaan van de film ‘Als twee druppels water’
Willem Frederik Hermans: Ze hebben wel 's gezegd dat mijn boek ‘De donkere kamer van Damocles’ geknipt zou zijn voor een film. Maar niemand doet 't toch, d'r komt toch niks van! (interview met Willy Levie, Het Vrije Volk 7 jan. 1961)
Fons Rademakers: Ik heb het [boek] gelezen toen het net uit was, in oktober 1958. Ik dacht meteen: dat zou geweldig zijn om te filmen, (interview, Het Parool 15 febr. 1963)
Rademakers: Onmiddellijk na ‘Het Mes’, in april [1961], heb ik contact opgenomen met Hermans, (interview met Dimitri Frenkel Frank, Televizier 19 mei 1962)
Zeer waarschijnlijk zal zijn laatste roman ‘De donkere kamer van Damocles’ dit jaar onder regie van Fons Rademaker[s] verfilmd worden. (...) ‘Een boeiende, maar ook hachelijke onderneming’ vindt Hermans, ‘men kan als auteur het scenario schrijven, eventueel aanwijzingen geven, ik kan met Fons Rademakers uitstekend opschieten en het is afgesproken, dat we alles samen zullen doen, maar ja, wat je schrijft in woordtaal is nog niet altijd in beeldtaal om te zetten’, (interview met WAM de Moor, o.a. Deventer Dagblad 20 jan. 1962)
Schrijver en regisseur waren het eerst eens over de belangrijkste en noodzakelijke ingrepen in de roman: over het neerkomen van Dorbeck aan een parachute, over de slot-beelden, over het komprimeren van de handeling tot binnen een jaar, over het veranderen van de namen in verband met ingewikkelde rechten-problemen die Hermans voorzag met z'n toenmalige uitgever, Van Oorschot. (Jan Blokker. Hermans - Rademakers. In: Skoop jrg. 1 (1963) nr. 3 p. [13])
Rademakers: We hebben in vrede en vriendschap een hele tijd prettig aan het scenario gewerkt; toen ging hij (voor zijn geologie) anderhalve maand naar Noorwegen. Bij zijn terugkeer stuurde hij me een scenario dat ik niet goed vond. Het deel waar we samen aan gewerkt hadden leek me wel, de rest niet. Dat heb ik hem toen verteld en hij zei me: Nou goed, doe dan wat je dunkt, en laat nog eens kijken hoe het uitpakt. Dat is toen gebeurd; we hebben er nog een tijd samen aan zitten dokteren en later kwam, om niets, de angst bij hem en hij wou van me af. (interview met Pim de la Parra en Wim Verstappen, Skoop 1/3 p. [40])
Rademakers: Wat Hermans wilde was een adequate verfilming van de roman, wat ik wilde was een adequate verfilming van het thema van de roman. In het eerste geval zou het een film van achttien uur hebben moeten worden en de auteur was misschien bereid geweest dat tot veertien uur terug te brengen. (persconferentie in de Cinetone-studio's, o.a. Het Parool 12 juli 1962)
Rademakers schatte dat de verfilming van dit scenario een film van tenminste vier uur tot resultaat zou hebben. (Blokker in Skoop 1/3 p. [13])
Hermans: Maar de waarheid is - ik kan dit bewijzen met een brief van Fons dd. 12 sept. 1961 - dat het oorspronkelijke scenario 2 uur 45 minuten zou hebben geduurd. (Blokker en Bommel. In: Podium jrg. 18 (1963-64) 1 (okt. 1963) p. 39; ook in Skoop I/4)
[Rademakers] begon aan een uitputtende onderhandelingsprosedure met Hermans, die zich taai verdedigde tegen elke aanval op elke situatie, elke sequence, elke zin en elke komma in zijn script. (...) Halverwege de onenigheden heeft nog even een kort geding gedreigd, maar tenslotte heeft Hermans zich van Rademakers werk gedistansieerd, en is de laatste begonnen aan een draaiboek waarin, ten opzichte van Hermans' scenario, rigoreuse koepures zouden worden aangebracht. (Blokker in Skoop I/3 p. [13])
[Hermans] verklaarde (...) ons desgevraagd, dat hij bijzonder teleurgesteld is over het draaiboek dat Fons Rademakers op basis van zijn scenario heeft samengesteld. De heer Hermans zei géén vertrouwen te hebben in deze filmproduktie, omdat volgens hem functionele stukken uit het verhaal zijn geschrapt waardoor aan de continuïteit én aan de spanning ernstige afbreuk zou zijn gedaan. ‘In het contract’, aldus de schrijver, ‘is vastgelegd dat het draaiboek op basis van het scenario zal worden gemaakt, al is er natuurlijk ook een bepaling dat er om zuiver filmische redenen veranderingen mogen worden aangebracht. Ik geloof echter, dat er zo ingrijpend is veranderd dat het verhaal zelf is aangetast’. De heer Hermans zei voorts bij de produktiemaatschappij schriftelijk de verfilmingsrechten te hebben teruggevraagd. (Televizier 19 mei 1962)
Er is een compromis gevonden waarbij de filmer de verantwoordelijkheid draagt voor het scenario en dus voor de film. (Algemeen Dagblad 15 mei 1962)
| |
| |
Fons Rademakers en W.F. Hermans
Rademakers: Later heeft hij het definitieve scenario gezien, het draaiboek, en hij heeft er opmerkingen bij gemaakt die volgens mij weinig hout sneden, (interview in Skoop I/3 p. [40])
Hermans: Tevreden, néén. Maar [de film] is minder slecht dan ik verwacht had. Wat mijn verwachtingen betreft, ben ik dus tevreden; wat mijn illusies omtrent een mogelijke verfilming betreft echter niet. (Nieuwsblad van het Noorden 21 febr. 1963, de dag van de première)
Hermans: De heer Rademakers is altijd van plan zijn leven te beteren. Bovendien is hij een bijzonder aardige man en ben ik maar één keer in mijn leven kwaad op hem geweest. (Nieuwsblad van het Noorden 29 okt. 1968)
| |
Brochure
In de brochure bij de film is de volgende tekst afgedrukt, zonder titel en auteursnaam:
‘Als twee druppels water’
is niet helemaal een verfilming van de roman ‘de donkere kamer van damocles’. Wie hoopt in de film alle episoden uit het boek tegen te komen, maakt zich schuldig aan een vergissing. Film en boek zijn eerder twee varianten op een zelfde thema.
Dit is het thema: Het is bekende wetenschap dat alle menselijke individuën in hun jeugd de neiging hebben zichzelf groter en sterker te zien, dan zij later onder pijn en teleurstelling ondervinden te zijn. Bij het intreden van de volwassenheid begraven zij hun grotere Ik, het ‘super ego’, zoals de psychologen zeggen, en leggen zich neer bij de onwrikbare omstandigheden waaronder zij geen helden zijn geworden. Maar er zijn episoden in de geschiedenis, waarin de ijzeren alledaagsheid en zijn beperkingen plotseling lijken ineen te storten. Dergelijke episoden zijn oorlogen en revoluties, een dergelijke episode was ook de Duitse bezetting van West-Europa.
Het verhaal: Juni 1944. Plaats: het dorp Voorschoten. Ducker, een klein sigarenwinkelier verdraagt zijn heerszuchtige vrouw die hem bedriegt met een N.S.B.-er. Ducker heeft alleen hart voor zijn krankzinnige moeder die bij hem inwoont. Het land is bezet, de oorlog woedt ondergronds verder. Ducker merkt er weinig van, hij doet als vroeger zijn dagelijkse plichten. Zijn enig amusement is zijn judoclubje.
Dan daalt, op een nacht, een uit Engeland gestuurde agent die
| |
| |
geheime opdrachten moet uitvoeren. Ducker ontdekt nu iets bijna ongelooflijks: Dorbeck lijkt op hem als een tweelingbroer. Alleen, terwijl hijzelf blond en minnetjes is, heeft Dorbeck een donkere haardos en hij is een man die nooit genoegen genomen zou hebben met het middelmatige leven van Ducker. Ducker voelt zich weerloos aan hem overgeleverd.
In opdracht van Dorbeck verricht Ducker nu allerlei gevaarlijke dingen. Hij wordt een ander mens. Dorbeck heeft hem een Leica gebracht en een pistool. Ducker neemt deel aan een moordaanslag op een paar Duitse provocateurs, brengt een andere Engelse agent onderdak. Kort daarop worden zijn vrouw en moeder gearresteerd. Het is duidelijk dat de Duitsers Ducker op het spoor zijn-later blijkt dat zijn eigen vrouw hem verraden heeft. Ducker moet vluchten. Hij leert Marianne kennen, die zijn haar zwart verft om hem onherkenbaar te maken. Als hij in de spiegel kijkt, begrijpt hij wat er met hem gebeurd is: nu pas lijkt hij helemaal op Dorbeck, zijn zwartharige ‘super ego’ dat alles durft.
Hij pleegt op telefonische instructie van Dorbeck een tweede moordaanslag, en vertelt daarna zijn vriendin Marianne dat eigenlijk al zijn heldendaden op instigatie van Dorbeck verricht zijn. Het is hem te moede of het eigenlijk niet zijn eigen daden zijn. Kort daarop wordt hij door de Duitsers gegrepen, die een opsporingsverzoek gepubliceerd hebben op Ducker's naam, maar met Dorbeck's foto erbij. De Duitsers houden hem voor Dorbeck, maar kunnen hem zelfs niet onder mishandelingen ertoe brengen daden te bekennen die hij inderdaad niet gepleegd heeft, maar klaarblijkelijk Dorbeck. Ducker verzwijgt het bestaan van Dorbeck.
Na de geallieerde overwinning wordt Ducker onmiddellijk door de Nederlandse justitie gearresteerd. Men verwijt hem dat alle verzetsdaden die hij gepleegd heeft op ongelukken zijn uitgelopen en verdenkt hem ervan in feite voor de Duitsers te hebben gewerkt.
Dit onmogelijke sigarenwinkeliertje Ducker een verzetsstrijder?
Zijn verhaal dat er een tweede man bestaan zou hebben die als twee druppels water op hem lijkt, is te onwaarschijnlijk om geloof te vinden. Eerder is Ducker een psychopaat, zoals de dokter, die indertijd zijn moeder nog behandeld heeft, hem komt vertellen. Dorbeck is in het gunstigste geval een hallucinatie geweest. Zag Ducker's moeder ook al niet spoken? Nou dan...
Toch blijft Ducker zich op Dorbeck beroepen, maar Dorbeck is spoorloos en iedereen die Dorbeck gekend heeft, blijkt verdwenen.
De Leica waarmee hij zichzelf en Dorbeck in een spiegel gefotografeerd heeft is onvindbaar en als het fototoestel eindelijk gevonden wordt en Ducker de film onder politietoezicht mag ontwikkelen, blijkt er niets op de film te staan.
In wanhoop doet Ducker een poging weg te lopen. De schildwachten schieten hem neer.
Waar is Dorbeck? Waar is Marianne?
De laatste beelden van de film tonen ons Marianne en Dorbeck aan een Zuidelijk strand. ‘Vroeger’, zegt Marianne, ‘heb ik iemand gekend die als twee druppels water op je leek’. Het wordt in het midden gelaten of wij hier voor ons zien wat werkelijk gebeurd is, dan wel dat deze beelden de laatste wanhoopsfantasie van Ducker voorstellen.
‘als twee druppels water’ is een allegorische voorstelling van de krachten die in de menselijk ziel kunnen optreden en we zouden de werkelijkheid geweld aandoen, door wat er raadselachtig aan deze krachten is, niet raadselachtig te laten.
De toeschouwer twijfelt er niet aan dat Dorbeck werkelijk bestaan heeft, maar Ducker kan dit niet bewijzen en het feit dat Dorbeck als twee druppels water op Ducker leek, maakt het bewijs alleen maar moeilijker.
Zodoende is de na de oorlog spoorloos verdwenen Dorbeck symbolisch voor de veranderingen in Ducker's persoonlijkheid. De bezetting maakte wonderen weer mogelijk: een op het oog kleurloze persoonlijkheid wordt een held. Maar als de bezetting afgelopen is en het normale leven met zijn onwrikbare alledaagsheid weer gezag krijgt, verdwijnt de held, en moet de kleurloze persoonlijkheid opdraaien voor wat de held heeft gedaan.
Vele filmrecensenten hebben rijkelijk uit dit exposé geput, om verhaal en thema van Als twee druppels water weer te geven. Meestal gebeurde dit zonder bronvermelding of werd het citaat in de mond gelegd van Rademakers. C. Boost merkte n.a.v. de omschrijving van het thema op: ‘Het is de vraag of W.F. Hermans het eens is met deze interpretatie van De donkere kamer van Damocles’ (De Groene 23 febr. 1963). Als volgens de titels van de film Rademakers zowel voor scenario, draaiboek, regie als productie verantwoordelijk was, ligt het voor de hand om ook het exposé aan hem toe te schrijven. Maar Rademakers zou dan zijn film slecht kennen want het verhaal zoals dat in de toelichting is samengevat, wijkt op enkele punten af van wat er in de film gebeurt. Uit de film is niet op te maken dat het verhaal in juni 1944 begint. Verder schrijven de Duitsers bij het verhoor van Ducker hem geen daden toe die klaarblijkelijk door Dorbeck gepleegd zijn. Ze ondervragen hem alleen over de daden die hij werkelijk heeft verricht: de moordaanslagen in Haarlem en Lunteren. In een interview met Televizier (van 19 mei 1962, kort voor de opnamen begonnen) antwoordde Rademakers op de vraag: ‘Heeft Dorbeck werkelijk bestaan?’ met: ‘Natuurlijk niet, (...) maar het geeft niet als men denkt dat het wel zo is. Volgens Hermans is zijn boek een allegorische voorstelling van de krachten die in een mens kunnen ontstaan’ enz. Verder citeren is niet nodig want Rademakers gaat door het exposé na te vertellen. Hermans is dus de auctor intellectualis van de toelichting. Dat hij ook de schrijver ervan is, kan uit de genoemde verschillen met de film geconcludeerd worden. Blijkbaar heeft hij het exposé niet n.a.v. de film (i.c het draaiboek) van Rademakers, maar voor zijn eigen scenario geschreven.
| |
| |
Wat het verhaal betreft komen scenario en film dus in grote lijnen overeen. Maar uit Rademakers' antwoord in Televizier blijkt dat zijn mening over het bestaan van Dorbeck afwijkt van die van Hermans in het exposé: ‘De toeschouwer twijfelt er niet aan dat Dorbeck werkelijk bestaan heeft’.
| |
Thema
In een ander interview bleek Rademakers Hermans' mening te delen: ‘Maar in de film kan [i.t.t. in het boek] van deze onzekerheid geen sprake zijn. Het publiek ziet immers Dorbeck! Hij bestaat, daaraan kan niet getwijfeld worden’ (Het Vrije Volk 20 febr. 1963). Beide standpunten ineen had hij ook al eens verkondigd, n.a.v. de toegevoegde slotscène: ‘De ene bioscoopbezoeker mag denken, dat Dorbeck leefde, bestond, en dat Ducker-Osewou[d]t gelijk heeft gehad, de intelligente mag het als koortsvisioen zien van Ducker-Osewou[d]t, die altijd zijn andere ik heeft willen zijn’ (Het Parool 21 juli 1962). Als je deze drie visies legt naast zijn uitspraak: ‘over het algemeen had ik dezelfde visie op de stof als Hermans’ (Haagse Post 23 febr. 1963), dan vraag je je af, of Rademakers zijn antwoorden misschien aanpaste aan wat de interviewer wilde horen, of geen raad wist met zijn film. Hermans vond het laatste, ook omdat Rademakers bij het aanvragen van subsidie voor zijn film en op vragen van critici steeds naar zijn exposé verwees. ‘Ollie B. Bommel kruipt weg achter Tom Poes’ schreef Hermans in het Podium-artikel van okt. 1963, dat daarom (Jan) Blokker en Bommel heet.
Om te zien hoe de film bij het publiek zou overkomen, vertoonde Rademakers de film vóór roulatie aan een tiental geselecteerden dat noch de oorlog (bewust) had meegemaakt, noch de roman van Hermans kende. Achteraf bleek deze groep representatief te zijn voor alle kijkers naar Als twee druppels water. Er vormden zich twee partijen: de ene zag Dorbeck als de werkelijk bestaande dubbelganger van Ducker, de andere beschouwde hem als Duckers gedroomde alter ego. Blokker, die de laatste groep ‘volwassen kijkers’ noemt, schrijft: ‘En het probleem bij de verfilming is altijd geweest, dat de verschijning van een ‘lijfelijke’ Dorbeck, zichtbaar gemaakt in
| |
| |
dezelfde beeldkwaliteit als de andere figuren (...) het de toeschouwer op z'n minst gezegd moeilijk maakt, Dorbeck anders te zien als een personnage van dezelfde vlees-en-bloed-garnituur als Ducker. Twee vondsten in het scenario moesten bijdragen om desalniettemin het ‘verdoezelingseffect’ van de roman te evenaren - Dorbeck daalt, in het begin van de film, als een onwezenlijke halfgod per parachute uit de hemel' (Algemeen Handelsblad 9 maart 1963; de tweede van Hermans afkomstige vondst komt verderop ter sprake).
Op een avond is Ducker door zijn bazige vrouw aan het bonnetjes-plakken gezet; de pendule staat op half twaalf. In de volgende shot staat de klok op half twee en is Ducker in slaap gesukkeld. Hij schrikt wakker door het dreunen van luchtdoelgeschut en van het geluid van een naderend vliegtuig. Hij gaat buiten kijken, en vanuit zijn standpunt ziet de toeschouwer in het donker iemand aan een parachute naar beneden komen. Deze persoon blijkt even later Dorbeck te heten.
Dorbecks entree kan alleen als hallucinatie worden opgevat als het in slaap vallen van Ducker erbij betrokken wordt. Dit is nl. een mogelijke aanwijzing dat wat daarna volgt door hem gedroomd wordt. De toeschouwer kijkt met Duckers ogen naar het neerkomen van Dorbeck, en het hangt van de betrouwbaarheid van dat gezichtspunt af of Dorbeck vanaf dat moment als een al dan niet bestaande persoon wordt gezien. De toeschouwer kan ook pas achteraf aan het realiteitsgehalte van deze gebeurtenis gaan twijfelen, bijv. wanneer Ducker bij het verhoor door de Nederlandse politie zelf met zoveel woorden zegt dat hij Dorbeck uit de lucht heeft zien vallen.
Indien Dorbeck een projectie is van Ducker, kan Dorbeck alleen bestaan in aanwezigheid van Ducker. In het boek is dit gewaarborgd doordat de lezer nooit buiten het blikveld van Osewoudt treedt. In de film wordt zelden gebruik gemaakt van een ‘subjectieve’ camera, en er komen passages voor waar Ducker niet bij aanwezig is. In één daarvan treedt Dorbeck op. Nadat deze Ducker naar een nieuw onderduikadres heeft gebracht en hem van verpleegsterskleren heeft voorzien, rijdt hij weg. Hij wordt echter achtervolgd door de Duitsers, die hem klemrijden en op hem vuren. Getroffen wankelt Dorbeck door een poortje het beeld uit. Deze scène wordt niet door Ducker waargenomen, wat betekent dat Dorbeck ook voor anderen dan Ducker een lijfelijke gedaante heeft aangenomen. Of is het neerschieten van Dorbeck een wensdroom van Ducker, voortgekomen uit haat tegen degene die hem symbolisch heeft ontmand door hem in vrouwenkleren te steken en hem geen pistool te geven? Voor wie deze Freudiaanse interpretatie te ver vindt gaan, is Dorbeck geen projectie meer, maar bestaat hij werkelijk.
In dat geval komt echter hun uiterlijke gelijkenis in de lucht te hangen. Het fysieke dubbelgangerschap is als teken van psychische verdubbeling dan overbodig geworden. Hermans schrijft over de film: ‘Hetzelfde, of nagenoeg hetzelfde verhaal had ook verteld kunnen worden zonder dat Dorbeck Ducker's
Paul Beers (links) neemt Lex Schoorel met gemengde gevoelens op.
dubbelganger was. Ook zonder dubbelgangerschap had Dorbeck
onvindbaar kunnen zijn en Ducker's verweer haast even
onwaarschijnlijk’ (Podium okt. 1963 p. 45)- Beide functies had
Hermans ook in de brochure aan de sprekende gelijkenis toegekend,
terwijl hij daar even goed stelt dat Dorbeck werkelijk
bestaan heeft. Dorbeck wordt er een keer ‘het zwartharige
super ego’ van Ducker genoemd. Dit betekent niet dat Dorbeck
het gematerialiseerde ‘super ego’ van Ducker is, maar dat hij
voor Ducker het ideaal is, waardoor zijn ‘super ego’ ge(re)activeerd
wordt.
In het Podium-artikel zegt Hermans ‘dat de waarheid van de historicus in vergelijking met die van de natuurkundige, niet veel meer is dan een fabel, een mythe of het waansysteem van een paranoialijder. Dit nu is het voornaamste punt waar het mij bij het schrijven van De donkere Kamer van Damokles om begonnen was.
Het is niet uit te maken wie Dorbeck geweest is, of hij bestaan heeft of niet, aan wiens kant hij stond’ (p. 44-45). De lezer kan niet uitmaken of Dorbeck bestaan heeft of niet, omdat hij alles via Osewoudt te weten komt en diens waarnemingen niet te toetsen zijn. De subjectieve manier van vertellen vindt in Als twee druppels water geen equivalent: de gebeurtenissen worden objectief geregistreerd, want de camera is niet aan Ducker gekoppeld. Een uitzondering vormt het neerdalen van Dorbeck. De toeschouwer kan zo vanaf het eerste optreden van Dorbeck aan zijn bestaan twijfelen, of pas naderhand, als Ducker Dorbecks bestaan niet kan bewijzen. De als objectief waargenomen
| |
| |
wereld wordt dan door de aanwezigheid van Dorbeck tot de subjectieve belevingswereld van Ducker. Diens eigen werkelijkheid wordt alleen in het begin en in de slotscène met filmische middelen gesuggereerd, en wel d.m.v. subjectieve camera-instelling en overvloeier.
| |
Slotscène
Blokker vermeldt nog een tweede vondst in het scenario waardoor het bestaan van Dorbeck op losse schroeven moest komen te staan: ‘aan het met de laatste zinnen van de roman overeenkomstige beeld van de stervende Ducker (...) is in de film door middel van een overvloeier het beeld toegevoegd van Dorbeck, samen met Duckers oorlogsvriendin Marianne op een exotisch strand gelegen, en daar betrapt met een camera die close op zijn naakte borst begint en daarna uit-‘rijdt’ tot in de hemel terug’ (Algemeen Handelsblad 9 maart 1963). De overvloeier vindt plaats doordat over de close-up waarin de hand van de priester op de bebloede borst van Ducker wordt getoond, het beeld opkomt van Marianne's hand op de borst van Dorbeck.
De slotbeelden kunnen zowel visionair als reëel geïnterpreteerd worden. Het einde is al voorbereid in Duckers bekentenis aan Marianne: ‘Misschien als jij Dorbeck kende, zou je liever Dorbeck hebben dan mij’. Wie de slotscène voor waar gebeurd houdt, wordt bevrijd van het ongeloof aan het bestaan van Dorbeck, dat ontstaan is doordat Ducker zijn Nederlandse ondervragers niet van Dorbecks bestaan kan overtuigen. Tijdens zijn gevangenschap vraagt Ducker nooit naar Marianne. Zijn gedachten zijn misschien wel bij haar, want het slot kan ook een visioen van hem zijn; dat suggereert het beeldrijm. Volgens Blokker correspondeert deze scène met de eerdergenoemde vondst: aan het begin van de film komt Dorbeck uit de lucht vallen als een halfgod, aan het eind vaart hij ten hemel. Blokker deelt dus het standpunt van de priester uit de slotscène, dat Duckers zoeken naar Dorbeck staat voor het zoeken naar God c.q. een halfgod. Maar deze bedoeling is hier niet duidelijk gerealiseerd. Zodra de camera zich - per helicopter - van Dorbeck verwijdert, is het de toeschouwer die mét de camera de lucht ingaat. Op zichzelf wel een aardig effect maar tegenovergesteld aan het bedoelde: Dorbeck op een even irreële wijze te laten verrijzen als waarop hij was neergedaald.
Bij de critici liepen de meningen over het slot dan ook sterk uiteen: ‘[Rademakers'] versie wordt zo mogelijk nog ondoorgrondelijker [dan het boek] door de slotscène’ (Nieuwsblad van het Noorden 21 febr. 1963);
‘Rademakers heeft zijn publiek met een verrassende wending in de laatste seconden een duidelijke vingerwijzing gegeven waar Hermans zijn lezers in het onzekere liet omtrent de ware toedracht’ (De Telegraaf 21 febr. 1963);
‘Dit oanplakte slot, dat Marianne degradearret ta in ordinaire seksbom, towille fan de sensaesje’ (Inne de jong. As twa druppen wetter. In: De Tsjerne april 1963 p. 175);
‘Een barbaarse concessie aan het happy end’ (Gerard Knuvelder. Bestaat Dorbeck? In: Raam jan. 1964 p. 60).
In haar meerduidigheid heeft de slotscène wel aan de functie voldaan om het thema tot op het laatst onder de ogen van de kijkers te brengen. Niet van álle kijkers overigens: in Frankrijk draaide in de eenvoudiger bioscopen een nagesynchroniseerde versie die eindigde met het neerschieten van Ducker.
| |
Boven 14 jaar
Hermans vertelt het Algemeen Dagblad op de dag van de première: ‘Wat ik Rademakers vooral kwalijk neem, is dat hij essentiële episoden heeft weggelaten, bijv. de taferelen in het boek, die betrekking hebben op (...) homosexualiteit. Rademakers heeft die niet aangedurfd. Hij had (...) geen film moeten maken, die veertien jaar werd gekeurd’, al vond de Gazet van Antwerpen d.d. 25 okt. 1963 de film alleen geschikt voor volwassenen, onder streng voorbehoud. In de Haagse Post van 23 febr. 1963 motiveert Rademakers deze schrappingen: ‘En dat Ebernuss in het boek homosexueel was en Eckener Ducker verkracht, vond ik wat te veel van het goede in de film’. Nog daargelaten dat Ducker niet verkracht wordt door de Duitse officier (die in het boek Krügener heet en wiens naam in de film overigens niet wordt genoemd), heeft het weglaten van deze passages consequenties voor het beeld van Duckers persoonlijkheid. De angst om voor homosexueel te worden gehouden, wordt bij hem opgeroepen door zijn baardeloosheid, die hem een vrouwelijk uiterlijk geeft. Dat Ducker geen baardgroei heeft, komt in de film slechts twee keer ter sprake. Voor de rest van zijn uiterlijk is de toeschouwer afhankelijk van de typecasting (Lex Schoorel), en van Duckers confessie aan Marianne dat hij zichzelf een mislukt exemplaar vindt en van Dorbeck denkt: ‘zoals deze man is, zo had ik moeten zijn’. De lezer van de roman wordt steeds eraan herinnerd hoe Osewoudt zich de gevangene van zijn uiterlijk voelt. Het is een symptoom van Osewoudts minderwaardigheidscomplex, zoals dat van jongs af aan bij hem gegroeid is. Duckers voorgeschiedenis is in de film beperkt tot enkele scènes met zijn vrouw en haar minnaar. Daaruit blijken alleen zijn onderdanigheid en de onlustgevoelens die hierdoor bij hem worden opgewekt. Binnen dit kader handelt Rademakers consequent door de homosexuele passages te schrappen. Anderzijds heeft Hermans gelijk als
hij zegt: ‘Rademakers heeft erg zijn best gedaan om de hoofdpersoon erg zielig voor te stellen, maar wat er met hem gebeurt kan iedereen overkomen’ (Haagse Post 23 febr. 1963).
In een door Blokker gearrangeerde discussie tussen Hermans en Rademakers komt de figuur van Elly ter sprake, de Engelse agente die Ducker aan onderdak helpt bij zijn oom. Omdat niets mag verraden dat ze uit Engeland komt, controleert hij de merkjes van haar kleren. Bij de inspectie van haar blouse worden hem de emoties te machtig.
| |
| |
‘Hermans: In de roman is het zo bedoeld dat de lezer een schok krijgt dat die jongen zo kort na deze Elly, die nu zoekgeraakt is, pats-boem met die Marianne naar bed gaat. Nou, dat komt in de film niet over. Ik kreeg geen pats-gevoel. Heus niet. (...) Dat bestijgen van die Elly, dat begrijp ik niet zo goed. Ze had alles nog aan, hoe deed-ie dat eigenlijk? Doe jij dat ook altijd zo?
Rademakers: Ik niet, maar ik ben een kenner.
Hermans: Jij bent vader - jij bent een vader. Zo had je toch nooit vader kunnen worden?’ (Skoop I/3 p. [14-15]).
Naast de sex is ook het geweld besnoeid. Bij de aanslag in Lunteren wordt alleen de Gestapo-man door Ducker vermoord. In het boek doodt hij ook nog diens vrouw, door haar nek tegen de rand van het aanrecht te breken. Een ander voorbeeld geeft Hermans: ‘Fons schrapte de moord op de homoseksuele Duitse officier, maar de moord op Ducker's vrouw die veel minder onthullend is, moest blijven. Toen ik 18 december '62 de film zag, heb ik hem geraden de officiersepisode dan ook maar verder in te korten, nu de moord die hem bekroont er niet in mocht. ‘Laat die officier nu ook maar niet voor niemendal uit Hölderlin voordragen’, zei ik. Dat had hij n.b. laten staan.
Fons volgde ditmaal mijn advies' (Podium okt. 1963 p. 42). Het HöJderlin-citaat luidt: de mens is een god als hij droomt, maar een bedelaar als hij denkt. De held die de dromer Ducker is, is in staat de officier te vermoorden. Dat hij hem doodt, is onthullend voor de mentale toestand waartoe de angst voor homosexualiteit hem drijft.
Enkele passages m.b.t. de oorlog die minder goed zouden kunnen vallen zijn in de film verdoezeld. Elly zal voor Ducker herkenbaar zijn aan een Deutsche Zeitung onder haar arm. In het boek is dit De Telegraaf, een krant die volgens Rademakers ook in de oorlog teveel werd gelezen om als herkenningsteken te kunnen dienen.
De Leica waarmee Ducker Dorbeck en zichzelf heeft gefotografeerd en die hij verloren had, wordt opgespoord. De inspecteur geeft Ducker de voor hem zo belangrijke Leica met de woorden dat de Leica ‘al een paar dagen’ in huis is. In het boek is het fototoestel ‘al een week of wat’ verdonkeremaand, wat de tegenwerking door de politie in een scherper daglicht stelt.
Toch kon dit niet verhinderen dat Jef Last een campagne tegen de film begon per ingezonden brief. Er zou een onjuist beeld van het verzet zijn gegeven en bovendien zouden onze Hollandse jongens nooit een weerloze gevangene ‘auf der Flucht erschossen’ hebben (o.a. Het Parool 7 en 22 maart 1963, De Groene 16 maart 1963). Last stond in zijn verzet niet alleen: bij een voorstelling in Münster liepen tijdens de verhoorscène, waarin Ducker door de Duitsers wordt mishandeld, vier mensen de zaal uit (Het Vrije Volk 25 juli 1963).
| |
Witte paters
In het Podium-artikel noemt Hermans onfunctionele elementen in een film ‘witte paters’, vernoemd naar een wanstijlfiguur in Rademakers’ film Het mes. Deze passage werd verwerkt in ‘De filmmakers en de Witte Paters’ uit Het sadistische universum. Daar geeft Hermans als oorzaken van hun aanwezigheid aan, dat ze voor pittoresk gehouden worden of dat ze een restant zijn van een vroeger stadium. Vooral dit laatste gevaar bedreigde Rademakers omdat zowel Het mes als Als twee druppels water op werk van anderen (Claus en Hermans) gebaseerd zijn. Voor Hermans was het judoën een ‘witte pater’ geworden, ‘nadat Fons de scène van het vergeefs zoeken naar het huis in Leiden, waarbij blijkt dat Osewoudt (Ducker) ook niet meer kan judoën, verklaard had niet te kunnen realiseren’ (Podium okt. 1963 p. 40). Een scène bijna aan het begin van de film speelt zich af in de judozaal, waar Ducker tegen zijn vriend zegt: ‘Vroeger had ik er wat aan, toen grotere jongens me pestten’. Later maakt hij nog twee keer gebruik van zijn kunde om tegenstanders uit te schakelen. Maar volgens Hermans ontbreekt de hierdoor voorbereide climax, wanneer na de oorlog blijkt dat Ducker het enige waarmee hij zich voordien kon onderscheiden en handhaven, heeft verloren. Ducker is een nog kleurlozer persoonlijkheid geworden dan hij vóór de episode-Dorbeck al was. Hermans heeft wel van Rademakers gedaan gekregen dat hij de film niet met judoën liet beginnen (Podium okt. 1963 p. 40).
De baardeloosheid van Ducker en diens moord op zijn vrouw, die Hermans ook tot de ‘witte paters’ rekent, zijn hiervóor al genoemd.
| |
Vereenvoudigingen
Omdat Hermans' scenario te lang was voor verfilming, moesten Rademakers en hij het eens worden over de nodige coupures. Hermans schrijft daarover: ‘De hoge kosten van de onderneming gebruikte hij om bekortingen waar ik tegen was, te rechtvaardigen, of juister: dat argument gebruikte hij niet openlijk, hij verzweeg het eerder, hij kwam, in plaats van ronduit te zeggen: dit of dat is te duur, resp. dit of dat durf ik niet wegens de filmkeuring, met pseudo-argumenten’ (Podium okt. 1963 p. 38).
De ingrijpendste bekorting betreft Osewoudts ontsnapping uit het door de Duitsers omsingelde onderduikadres in Leiden, waarna hij een huis in een naburige straat binnenvlucht. Volgens Rademakers moest deze passage vervallen i.v.m. de in het boek beschreven reconstructie van die vlucht na de oorlog: ‘Twee jaren later is [Osewoudt] weer gevangen, nu door de andere partij. Hij gaat met rechercheurs op zoek naar die straat en dat huis. In het boek lees je dat uiterst gespannen, maar op de film dóet zoiets het niet. Daar raakt de toeschouwer pas in opwinding als hij weet: dáár is die straat, toe stom
| |
| |
meling, ga er nou naar tóe! De toeschouwer moet in het geheim zijn. Ziet u dat?’ (Het Vrije Volk 20 febr. 1963). De toeschouwer mag van Rademakers niet gaan twijfelen aan de betrouwbaarheid van Duckers observaties, wat wel het geval zou zijn als de betreffende straat onvindbaar was. De kijker moet opgesloten blijven in de visie van Ducker, wat ook inhoudt dat voor beiden Dorbeck bestaat. Alleen dán is het weglaten van deze episodes noodzakelijk.
Dat de film minder complex is dan het boek, kan gedemonstreerd worden aan de rol van de films die Ducker-Osewoudt van Dorbeck krijgt. Bij hun kennismaking op de eerste oorlogsdag geeft Dorbeck Osewoudt een rolfilm. Pas na de aanslag in Haarlem komt Osewoudt ertoe deze te ontwikkelen. Er staan vier plaatjes op, één ervan toont Dorbeck voor het adres in Haarlem. Wanneer deze opname in het fixeerbad ligt, komt zijn moeder binnen en doet het licht aan. Van de drie overgebleven opnamen maakt Osewoudt een serie afdrukjes. In de film geeft Dorbeck direct de drie foto's aan Ducker. In beide gevallen vraagt Dorbeck kort daarna per brief om de foto's op te sturen. Met éen van de foto's legitimeert Elly zich. Naar eigen zeggen heeft ze die in Engeland gekregen. Osewoudt wantrouwt haar omdat hij pas enkele dagen daarvoor de foto's heeft verzonden; in de film is deze problematiek weggelaten. Een andere foto is in het bezit van zijn helpster bij de aanslag in Lunteren. Omdat hij haar als pseudo-Jeugdstormleidster herkent, laat hij haar de foto houden. Na de oorlog blijken de foto's door de Duitsers in grote getale te zijn gebruikt om in illegale organisaties te penetreren. Hoe zijn die foto's in Duitse handen gevallen? In het boek wordt daarvoor een mogelijke verklaring gegeven: de Duitsers kunnen bij de arrestatie van Osewoudts vrouw en zijn moeder de door hem gemaakte afdrukjes hebben gevonden. In de film bestaan deze afdrukjes niet; iemand anders (Dorbeck?) moet de foto's in handen van de Duitsers hebben gespeeld. Volgens de Nederlandse justitie is de pseudo-leidster door de Duitsers gearresteerd omdat ze éen van de bewuste foto's in haar bezit had. In de film wordt Duckers (lelijke) helpster meegenomen omdat ze het persoonsbewijs van de echte (mooie) leidster bij een controle laat zien. Ducker heeft zichzelf niets te verwijten, Osewoudt echter is door zijn nalatigheid op deze punten
Tweede van links: A. Heineken, onder de lamp: Piet Römer
| |
| |
medeplichtig aan zijn eigen ondergang.
Bij de tweede ontmoeting vraagt Dorbeck aan Osewoudt twee Leicafilms te ontwikkelen. Maar ‘hoelang hij er ook mee prutste, er kwam niets te voorschijn’, staat er in het boek. In de film mislukt het ontwikkelen van de (rol)films omdat Duckers moeder hem komt storen. Zodra hij tegen Dorbeck over de mislukking begint, onderbreekt deze hem: ‘Er stond niks op natuurlijk [in het boek: De films waren waardeloos]. Ze waren ons in handen gespeeld door een Duitse provocateur’. Hij verzoekt hem dan om over een paar dagen naar Haarlem te gaan. In het boek zegt zijn Nederlandse ondervrager later, dat de films wel waardevolle opnamen bevatten. Pas dan wordt het de lezer gesuggereerd dat de mannen die bij de aanslag in Haarlem werden geliquideerd, Duitse provocateurs waren. Bij het verhoor in de film komt de aanslag in Haarlem niet ter sprake. De kijker kan dus niet het verband leggen tussen de mislukte films en die aanslag, tenzij hij het exposé heeft gelezen. De enige functie van het ontwikkelen is dan om aannemelijk te maken dat Ducker later in staat is zelf zijn Leicafilm te ontwikkelen.
| |
Human interest
Voor Hermans was een rolletje in de film weggelegd. In de halfdonkere kelder van het onderduikadres waar Ducker voor de illegaliteit zal gaan werken, komt hij in contact met iemand die zich voorstelt als ‘Hermans’. Deze neemt Duckers Leica en zegt: ‘Is die Leica van jou? Goed toestel, kan van pas komen’. Deze opmerking uit de mond van Hermans typeert hem als de verwoede fotograaf die hij was, zij het dat Hermans W.F. Hermans niet is maar door een ander gespeeld wordt.
De portefeuille van de echte Jeugdstormleidster bevat vier foto's, wat Duckers onaantrekkelijke helpster doet uitroepen: ‘Allemaal moffenhoeren!’. Op de foto's staan: Hermans, financier Freddy Heineken, cameraman Raoul Coutard en Harry Mulisch, allen in het uniform van de Luftwaffe.
Wanneer Ducker zijn Leicafilm ontwikkelt, is Heineken éen van de omstanders, en hij zegt dubbelzinnig: ‘Het is voor het eerst dat ik eens zie, hoe dat eigenlijk gaat’.
Toen het conflict tussen Hermans en Rademakers op zijn hoogtepunt was, heeft volgens Jan Blokker Hermans zijn flesjes Heineken tot op de laatste druppels bier door de W.C. gespoeld, omdat met kapitaal van deze brouwer zijn roman verkeerd werd verfilmd (Skoop I/3 p. [14]), maar deze anekdote wordt door Hermans teruggebracht tot: ‘Het verhaal (...) is aardig gevonden (door Blokker of door mij, daar wil ik afwezen)’ (Podium okt. 1963 p. 40).
| |
Literatuur en film
‘Ik heb een film willen maken die op zich zelf staat’ zei Rademakers in Het Vrije Volk van 20 febr. 1963. Toch werd Als twee druppels water geafficheerd als ‘een film naar “de donkere kamer van damocles”’ en heeft Rademakers zijn materiaal aan dit boek ontleend. Door bekortingen, ingelaste scènes e.d. en het wijzigen van de persoonsnamen is de band met het boek wat losser gemaakt, maar zeker niet volledig doorgesneden. Een verfilming staat in zoverre op zichzelf dat raadpleging van de bron niet noodzakelijk moet zijn. Een vergelijking met het boek wordt dan pas zinvol als getracht wordt de geconstateerde afwijkingen ook binnen de film te verklaren. Een oorzaak kan gelegen zijn in de grotere vrijheid die de schrijver ten opzichte van de regisseur heeft bij het doseren van zijn informatie. De lezer immers kan zelf bepalen in welk tempo hij de aangeboden gegevens verwerkt, terwijl dat in de film voor elke toeschouwer gelijk is. Daarbij komt dat de tijdsduur van een film beperkt is, in dit geval overigens maar tot 2 uur.
De toeschouwer die het boek gelezen heeft zal in laatste instantie daaraan zijn norm ontlenen bij het beoordelen van de verfilming. Een onvoorbereide kijker richt zich vooral naar andere films (in hetzelfde genre). In hun oordeel over Rademakers' film zullen beide soorten bioscooppubliek dan ook niet als twee druppels water op elkaar lijken.
|
|