havert). Om volledig te zijn zou ik nog een tweetal educatieve filmpjes moeten vermelden, nl. over Picasso en over Gerard Walschap, en een medewerking met Paul de Wispelaere en Gerrit Borgers aan het scenario voor de documentaire ‘In de voetstappen van Paul van Ostaijen’. Ten slotte zit ik op het ogenblik dat ik deze regels schrijf (november) opnieuw volop in de film: een experimenteren samen met de Belgische cineast André Delvaux in een filmessay over Dirk Bouts. Dit wordt waarschijnlijk ook de definitieve titel: ‘Met Dirk Bouts’. De laatste maanden zijn wij intens met deze opgaaf bezig geweest, schrijvend aan het scenario, verder zoekend tijdens de opnamen. Nog luttele dagen en dan alweer uitkijken naar de montage. Ook de klankband,
inclusief de tekst, willen we ‘anders’ hebben: in één creatief proces eeuwen (15-de eeuw/20-ste eeuw) en disciplines (beeld/kleur/woord/muziek) parallel leggen. (En er is in Frankrijk nog de intentie van François Weyergans om mijn boek ‘Exit’ te verfilmen, of liever: een film te maken met dit boek als een soort (hoofd)personage, een project waarover hij mij blijft schrijven uit Parijs, uit Brussel, uit Barcelona).
2 In de jaren vijftig was ik kunstredacteur bij de Antwerpse krant ‘Het Handelsblad’. Ik schreef over literatuur, plastische kunsten en film. Het was een wonderbare tijd: er viel dag aan dag zoveel te ontdekken! De oorlog behoorde nog maar pas tot het verleden en overal was er vreugde om het maken, het doen, het vinden. Niemand was bescheiden. We konden alles aan. Jawel. Waarschijnlijk heeft de film nooit een periode doorgemaakt waarin met zovelen zo intens op haar werd afgestormd. In ieder geval blijf ik de omstandigheid dankbaar die mij van meetaf heeft gestimuleerd, zij het dan aanvankelijk vooral via het krantenwerk, om zonder moeite van de ene discipline in de andere over te gaan. Literatuur, film, plastische kunst etc., het een bestond niet zonder het ander. De wil én de praktische mogelijkheid tot filmmaken is rechtstreeks uit deze ‘journalistieke’ geestdrift gegroeid.
3 In die eerste periode zag ik de film, waarschijnlijk, als een soort feestelijk verlengstuk van de literatuur. Zoiets als een andere, zeg maar ‘rijker’ manier van schrijven. Bovendien populairder, gedurfder als aanpak, met meer kans op roem. Een weddenschap ook met de eigen creatieve potenties. Even moet voor mij het schrijven (als acta dan, dit zich terugtrekken in de eenzaamheid, dit met pen en papier louter aangewezen zijn op jezelf) te smal hebben geleken. Misschien in de eerste plaats te smal voor de eigen overmoed, dat zal wel. Kwam daarbij dat wij, mijn vrienden en ik, ons geroepen voelden een eerste ernstige poging te ondernemen om de Vlaamse speelfilm uit de folkloristische impasse te halen. De schande van jaren boertigheid en provincialisme uit te wissen. De film moest ónze poging worden om aan ‘internationalisme’ te doen.
4 Het werd geen onverdeeld succes. Zeker, ‘Meeuwen sterven in de haven’ háálde het buitenland, het wérd de vroege inzet van een waardiger Nederlandstalige Belgische speelfilm. Persoonlijk echter hield ik er vooral een soort artistieke schizofrenie aan over. Alsof de veelheid aan filmconsumptie (acht jaar lang een gemiddeld van twee films per dag) én de praktijk van het filmmaken de schrijver tussen twee stoelen had geplaatst. Ik maakte daar in die tijd voor mezelf nogal wat drukte over. In die zin ten goede, dat mijn eerste filmmakers-ervaring alvast meebracht dat ik er literair klaarder ben door gaan zien. Het heeft me een flink stuk geholpen om los te komen uit de negentiende eeuwse romanopvatting. Al was de formulering toen nog erg simplistisch. Ik herinner mij een uitspraak als: 'de roman moet zo worden, dat hij niet langer is te verfilmen, niet om te zetten in concrete beeld-realia’. De film werd de commerciële keerzijde van de literatuur, zoiets. De schrijver die in de bioscoopzetel de story haar ideaal kleed had zien krijgen, kon voortaan onbelast werken op taal en tekst. Ik kon nauwelijks verhelen dat daarmee enige geringschatting voor de film aan de dag trad: al wat de roman aan entertainment had aangekleefd werd nu de film toebedacht. Uit met verhaaltjes-maken, gedaan met psycholoogje spelen. De literatuur bleef voorbehouden aan ernstiger werk: exploratie van materie en denken. Wel gek om dan jaren later te moeten constateren hoe de film zich heeft gerevancheerd: een zeker experiment wordt heden ten dage niet door de literatuur, maar precies door de film op breder schaal verspreid én door het publiek geaccepteerd.
5 Neem ik even mijn boek ‘Het afscheid’ als uitgangspunt voor een mogelijke vergelijking tussen literair voorbeeld en cinematografische adaptatie, dan merk ik dat over zo'n vergelijking weinig zinnigs valt te vertellen. ‘Het afscheid’ werd op het Festival te Venetië bekroond om ‘zijn diepmenselijke inhoud’. Op dit punt kan de film het boek dus niet verraden hebben. Bovendien heeft Verhavert bij de verfilming een stijl ontwikkeld, intimistisch naar de sfeer, min of meer impressionistisch naar de plastiek toe, die ik van meetaf om zijn fijnzinnigheid heb willen verdedigen en nog verdedig. Het enige sterk in het oog, of liever in het oor springende tekort ligt in de dialogen. Maar daar is dan weer in de eerste plaats de schrijver verantwoordelijk voor. Trouwens, die dialoog is een ramp in nagenoeg iedere Nederlands gesproken film, hij weze van Vlaams of van Hollands maaksel. Vandaag niet minder dan tien of vijftien jaar geleden. Of we moeten daar eindelijk iets aan doen (bij voorbeeld maar eens beginnen met daar hard op te werken, op dit onderdeel) óf we moeten er gewoon mee stoppen Nederlands gedialogeerde films te maken. Persoonlijk opteer ik voor dit laatste, in afwachting. Als het waar is dat een beeld akoestisch kan verstoord worden (en het is waar), dan zijn onze Nederlandse filmdialogen een doorlopende marteling voor de beelden die we met zoveel geduld en inspanning hebben leren maken.