Vertrossing of Marissing?
In een ‘wat uitgelopen notitie’ bij de tentoonstelling Reizende bladen stelt Lidy van Marissing in De Volkskrant van zaterdag 26 oktober onder meer de volgende vragen:
‘Waarom kreeg een toonaangevend kritisch tijdschrift als Merlyn ('62-'66) geen opvolger, behalve dan gedeeltelijk in Raster ('67-'72) dat om financiële redenen na vijf jaar het letterkundig laboratorium moest sluiten?
Is het overdreven te spreken van een dreigende vertrossing onder de literaire bladen? De naoorlogse ontzuiling heeft in elk geval ook in deze sector vooral betekend: het loslaten van achterhaalde principes zonder er eigentijdse uitgangspunten voorin de plaats te stellen.
Ook in de literaire tijdschriften van de zeventiger jaren geeft het pragmatisme de toon aan: wij hebben geen theorie of programma, wij plaatsen alles wat kwaliteit heeft, zo verklaren de redacties van jonge bladen als De Revisor (voorheen Soma) en Gedicht. Het zijn ongeveer de enige tekenen van literair leven in deze tijd, het zijn ook tekenen des tijds: voorbeelden van marktgericht denken.
Evenmin als omroepen, kranten en opiniebladen zijn literaire tijdschriften nog de spreekbuis van een bepaalde achterban met bepaalde belangen en uitgangspunten; ze moeten zich richten op de markt, of erger, op een gat in de markt.’ Juíst in deze regels is dat het loslaten van achterhaalde principes nog niet geleid heeft tot ‘eigentijdse’ uitgangspunten (die dan straks weer achterhaald zouden zijn). Onjuist is de conclusie dat dit pragmatisme een teken zou zijn van markt-gericht denken.
Juist is dat bijv. ook De Revisor geen spreekbuis is van een bepaalde achterban met bepaalde belangen en uitgangspunten. Onaangenaam is de conclusie dat we ons dús richten op de markt, of erger, op een gat in de markt.
Juist is dat wij geen theorie of programma hebben en alles plaatsen wat kwaliteit heeft. Maar niet alleen overdreven, zelfs kwalijk is het, om die reden van een dreigende vertrossing te gaan spreken.
Waar hebben we het eigenlijk over?
Over ‘Story’? Over ‘Deze Week’? Over door marktgericht denken op een gat in de markt afgestemde bladen die ‘hun bestaan moeten zoeken in de flirt met “het” publiek, ze moeten zich verkopen. Vandaar de fleurige opmaak, de sappige leesverhalen, de vlotte versjes, de amusante roddel’ enz.? Over Panorama, Libelle, Televizier, het Tros-kompas? Of over literaire tijdschriften die zich zelfs met subsidie nauwelijks kunnen handhaven, met een oplaag van tussen de tweeduizend (zegge: 2000) en vijfduizend (zegge: 5000) abonnés inclusief losse verkoop. Is het niet ongelooflijk dat bewustzijnsvernauwing en dogmatisme in staat zijn een beeld van het literaire tijdschrift anno 1970 te schetsen, alsof Hennie ten Brink zelf het uit zijn hoge hoed had getoverd?
‘het vermijden van zakelijke kritiek en fundamentele theorie, van niet direct aansprekend vormonderzoek’? Wij althans wassen onze handen in onschuld, want snel heeft onze handelsreiziger ter wille van het imago beslag weten te leggen op de ‘niet direct aansprekende’ vervolgserie ‘Vormen van Literatuurwetenschap’ I-V.
Naast onze sappige leesverhalen brengen wij eveneens in afleveringen Pankowski's ‘Matuga komt’ waarvoor zich (gelukkig nu) nog geen marktkoopman heeft gemeld, en naast de ‘vlotte versjes’ van Igor Streepjes zorgen wij er wel voor Chris van Geel in ere te houden.
Is het overdreven te spreken van een dreigende marissing in de literaire kritiek? Gelukkig wel, want net zoals De Revisor vertoont ook de wekelijkse boekenpagina van De Volkskrant eenzelfde gelukkige pluriformiteit, zulke vreemde vogels verenigend als de ‘eigenzinnige’ en