De Revisor. Jaargang 1
(1974)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Toneel indrukToneel in drukHet is wel zeker dat uitgeverij Athenaeum - Polak & van Gennep een verkapte filantropische instelling is. De minste verdenking van commercialiteit of winstbejag stuit immers af op de feiten. Want welke andere firma zou er over denken met één klap twee boeken in de handel te brengen, op fraai papier en mooi uitgegeven, waarvan de verkoopkansen op nul geschat mogen worden! Maar bij A-P&vG gebeurt dat zonder aarzelen: zeer recent is hier immers in twee kloeke delen uit de Baskerville serie het verzameld toneelwerk van Elias Canetti en van Witold Gombrowicz in vertaling verschenen. Nu geldt het hier wel heel interessante dramateksten (we zullen daar in het volgende nog even op terug komen) maar het is bij iedere uitgeverij bekend en het wordt jonge firmanten al vrijwel in de wieg voorgehouden: geef nooit toneel uit of boeken die daar iets mee te maken hebben. Terwijl pockets over voetballende jongeren van de planken gegrist worden is de overmoedige uitgever van een recente biografie van Ko van Dijk met vrijwel de gehele oplage - minus de presentexemplaren - blijven zitten. En dat is ook geen wonder: de Nederlander is nu eenmaal geen toneelminnaar en de opvoering van een stuk dat niet uitdrukkelijk ‘om te lachen’ is gaat hij slechts schoorvoetend bijwonen. Dat geldt dus nog sterker voor dramaprodukties van schrijvers als Canetti of Gombrowicz waar zonder meer over nagedacht moet worden. De Haagse Comedie heeft één keer (in 1968) zich aan ‘Bruiloft’ van Canetti gewaagd, aan het eind van het seizoen toen het al geen kwaad meer kon, en speelde er met moeite twintig voorstellingen van voor zalen met abonnementspubliek dat zich zwaar genomen moet hebben gevoeld. Over Gombrowicz heeft toneelgroep Centrum (waar men wel eens vaker een risicootje aandurft) zich ontfermd door ‘Yvonne’ (1967) te spelen en bij het Nieuw Rotterdams Toneel is in een overmoedige bui ‘Het huwelijk’ (1968) op het repertoire genomen. Beide keren hebben wij recensenten ons best gedaan niet dom te lijken en sjieke, bewonderende kritieken geschreven, maar noemenswaardig publiek hebben we daarmee niet gelokt. En dan nu die uitgave van het verzameld toneelwerk! Literatuurminnaars zullen het niet kopen omdat het toneel is en het handjevol schouwburglopers koopt het niet omdat ze geen boeken lezen. En toch heeft iedereen een beetje ongelijk, want juist de redenen waarom noch Canetti, noch Gombrowicz erg smeuïg, opvoerklaar toneel schrijven, maar eerder een vorm van in-dialogen-gegoten literatuur zou de aanschaf door menige gewoontelezer rechtvaardigen. Deze zes Oosteuropese stukkenGa naar eind1 zijn ook in zoverre typische leesdrama's dat ze iedere concessie aan makkelijke opvoerbaarheid en aan boeiende werking teneinde een publiek bezig te houden, missen en bovendien voor het merendeel een zo gecompliceerde denkwereld vertegenwoordigen dat men er eigenlijk alleen maar, langzaam lezend, comfortabel in thuis kan raken. De aanduiding ‘Oosteuropees’ is overigens voor beide schrijvers maar een zeer vage benadering van hun achterland. Canetti werd wel in Bulgarije geboren (in 1905), maar uit Spaans-joodse ouders die hem spaanstalig opvoedden tot het gezin zich in 1913 in Wenen vestigde waar de schrijver een Duitse gymnasiumopleiding volgde. Sedertdien schrijft hij in het duits, maar woont in London. In ons land kreeg hij pas een zekere faam toen in 1967 zijn meesterlijke roman ‘Die Blendung’ in de Nederlandse vertaling van Jacques Hamelink onder de titel ‘Het Martyrium’ verscheen. Ook de nu verschenen toneelstukken zijn door Hamelink vertaald. Gombrowicz werd een jaar eerder (dan Canetti) in Maloszyce (Polen) geboren, maar kreeg een al half-franse schoolopleiding in Warschau en woonde sedert zijn 22e afwisselend in Parijs, Zuid-Frankrijk, Warschau, Italië en Buenos Aires, terwijl zijn werk - behalve gedurende de korte Poolse ‘dooi’ (1957) - nooit in de Oostbloklanden is uitgegeven. De nu verschenen Nederlandse versies der toneelstukken zijn van Paul Beers die ook de dagboeken en twee verhalenbundels van Gombrowicz heeft vertaald. Hoewel Canetti en Gombrowicz, behoudens die internationale levensloop, in hun thematiek niet veel gemeen hebben, is het des te treffender dat hun drama-conceptie toch op een aantal punten overeenkomsten vertoont. Zo zijn beiden in het begin van de dertiger jaren toneel gaan schrijven (‘Bruiloft’ is van 1932 en ‘Yvonne’ van 1935) in een vorm die toen ultrarevolutionair moet hebben geleken: niet alleen omdat het realistische kader los werd gelaten, want dat had het symbolisme à la Maeterlinck en | |
[pagina 60]
| |
het expressionisme van b.v. de jonge Brecht ook gedaan; maar vooral omdat hier schijnbaar-realistische personages die tamelijk normale gesprekken voeren, situaties beleven die met die ‘gewoonheid’ scherp kontrasteren en alleen als metaforen begrepen kunnen worden. Zo stort aan het slot van Canetti's ‘Bruiloft’ over de hoofden van de feestende burgermansschare het huis in elkaar, waarop de zich ‘Vader’ noemende architect Seghenrijck juist zo trots was. De duiding van dat instortende ‘Vaderhuis’ in het Wenen van 1932 hoeft - achteraf gezien - niet veel hoofdbrekens te kosten. En ook in Gombrowicz' stukken als ‘Yvonne’ en ‘Het huwelijk’ breekt telkens een niet-alledaagse chaos door de gevestigde orde op een manier die niet aan gebeurtenissen uit de werkelijkheid herinnert maar die alleen als illustratie dient voor de ideeënwereld van de schrijver. In deze toneeltechniek van het ‘directe beeld’ loopt beider dramatische werk vooruit op het absurdisme van de vijftiger jaren, waar een Ionesco ook zijn toneel laat vollopen met rhinocerossen als het er hem on te doen is zijn visie op ‘dikhuidige’ menselijke verhoudingen zonder omwegen zichtbaar te maken. Maar om dezelfde reden is er weinig hoop op, dat Gombrowicz' of Canetti's stukken ooit populair zullen worden. De attractie die er van toneel op een grote massa kan uitgaan, berust vrijwel steeds op herkenbaarheid. Wij willen nu eenmaal vertrouwde situaties bevolkt zien door figuren die sterk lijken op de buren en die in het volle licht van de schijnwerpers katten knijpen waar wij zelfs in het donker niet aan toe komen. Welnu, dat genre wordt door C. en G. niet vertegenwoordigd en ook zijn hun personages geen meeslepende ‘ronde’ karakters met wier lotgevallen men zich graag en volledig vanuit het veilige rode pluche identificeert. Vooral bij Canetti zijn de figuren vrijwel steeds tweedimensionale marionetten die als in middeleeuwse ‘sinnespelen’ hun eenzijdige betekenis al in hun naamkaartje presenteren: dokter Bok is een oude satyr; Monika Gal liegt er ook niet omheen en hetzelfde geldt voor figuren als BlootaarsGa naar eind2, Kwast en Stroppekoord. Bij Gombrowicz zijn de personages alleen in schijn realistischer; ook zijn prinsen en kamerkatjes zijn in feite allegorieën voor de strijd die in Gombrowicz' visie ieder individu moet voeren om zich in de gemeenschap staande te kunnen houden zonder al te veel ‘eigenheid’ prijs te geven. Het is duidelijk dat beide schrijvers aan de praktijk des theaters weinig concessies doen. Zonder enige schroom worden lange rijen personages en menigten figuratie voorgeschreven en vooral bij Canetti zijn instortende huizen, vreugdevuren, spiegelgalerijen en voortdurend wisselende scènebeelden schering en inslag. Dat alles neemt niet weg dat ik persoonlijk raag zou pleiten voor de opvoering van twee van deze stukken: Gombrowicz' ‘Operette’ dat het minste lijdt onder de nadrukkelijke diepzinnigheid van de schrijver, omdat hij hier bewust voor de ‘monumentale idiotie’Ga naar eind3 van deze volksvermaakvorm heeft gekozen. Voorts voor ‘De getermineerden’ van Canetti dat een half-politieke en half-psychologische parabel inhoudt van de wijze waarop mensen individueel en in gemeenschap hun doodangst onder de duim houden. Een grandioze uitdaging voor een regisseur met durf, ambitie en subsidie. Als de uitgaven van A-P&vG alleen maar daartoe zouden leiden, dan zou hun menslievende daad al niet vergeefs zijn geweest.
H. van den Berg |
|