De Revisor. Jaargang 1
(1974)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ludwig Wittgenstein
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VoorwoordDit boek zal misschien alleen iemand begrijpen, die de gedachten welke erin uitgedrukt zijn - of toch soortgelijke gedachten - zelf al eens gedacht heeft. - Het is dus geen leerboek. - Het zou zijn doel hebben bereikt, als het iemand die het met begrip leest, genoegen deed. Het boek behandelt de filosofische vraagstukken en toont - zoals ik denk - dat de probleemstelling van deze vraagstukken op misverstand inzake de logica van onze taal berust. De hele zin van het boek zou ongeveer in deze woorden kunnen worden uitgedrukt: Wat gezegd kan worden kan duidelijk worden gezegd; en waarover men niet spreken kan, daarover dient men te zwijgen. Het boek wil het denken dus begrenzen, of veeleer - niet het denken, maar de uitdrukking van de gedachten: want om het denken te begrenzen, zouden we de beide kanten van deze grens moeten kunnen denken (we zouden dus moeten kunnen denken, wat niet kan worden gedacht.) De grens zal dus alleen in de taal getrokken kunnen worden en wat over de grens ligt, zal doodeenvoudig onzin zijn. In hoeverre mijn streven met dat van andere filosofen samenvalt, wil ik niet beoordelen. Ja, wat ik hier geschreven heb, pretendeert in onderdelen geenszins nieuw te zijn en daarom geef ik ook geen bronnen aan, omdat het me onverschillig is, of wat ik gedacht heb, voor mij al door een ander is gedacht. Alleen wil ik dit vermelden, dat ik een groot deel van de opwekking tot mijn gedachten aan de grootse werken van Frege en de studies van mijn vriend de heer Bertrand Russell heb tedanken. Als dit boek enige waarde heeft, dan is die van tweeërlei aard. Ten eerste dat er gedachten in uitgedrukt zijn en deze waarde zal des te groter zijn, naarmate de gedachten beter zijn uitgedrukt. Hoe meer de spijker op de kop geslagen is. - Ik besef hier wel verre bij het mogelijke ten achter gebleven te zijn. Eenvoudig hierom, omdat mijn kracht de taak te verrichten te klein is. - Mogen anderen komen en het beter doen. Daarentegen schijnt me de waarheid van de hier medegedeelde gedachten onaantastbaar en definitief. Ik ben dus van mening de problemen in wezen voorgoed te hebben opgelost. En als ik me hierin niet vergis, dan bestaat nu de waarde van dit geschrift ten tweede hierin, dat het toont hoe weinig er eigenlijk is verricht door deze problemen op te lossen.
Wenen, 1918 L.W. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tractatus 1-2.225
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nawoord van W.F. HermansDeze Nederlandse vertaling van Wittgenstein's Tractatus Logico-Philosophicus is misschien niet alleen van betekenis voor lezers die noch Duits, noch Engels kunnen lezen.
Voor mijzelf is de grootste bekoring van het vertalen geweest, dat ik, gedwongen in mijn moedertaal een tekst op te schrijven die gelijkwaardig was aan het Duitse oorspronkelijk, in een veel nauwer contact kwam met een boek dat ik toch al vijfentwintig jaar geleden voor het eerst las.
Schrijver Dezes, auteur van Het Evangelie van O. Dapper Dapper, heeft, geloof ik, geen hoge dunk van het vertalen, dat in Nederland zo veelvuldig beoefend wordt. ‘Vertalen!’ zo meent hij, ‘Grootste liefhebberij van ons kleine volkje aan de grauwe Noordzee, dat met opoffering van al zijn krachten verhindert te laten blijken hoeveel hoofdbrekens het kost al die vertalingen te maken. Nijver vertaalt het en vertolkt het. Het vertolkt de muziek van buitenlandse componisten met binnenlandse subsidie en hoopt beroemd te worden met het vertalen van buitenlandse beroemdheden.’ Zo geredeneerd zou alleen hij die binnen een bepaald taalgebied al beroemd is, zich kunnen veroorloven een buitenlandse beroemdheid te vertalen in de taal van dat gebied, zonder de verdenking op zich te laden ernaar te streven op die manier beroemd te worden. Als de vertaalde filosoof zelf geen gunstiger mening had bezeten over het vertalen, zou ik het misschien niet hebben aangedurfd, noch ook een zekere mate van vertolking eraan toe te voegen. Maar Wittgenstein schreef zelf: ‘Het vertalen van de ene taal in de andere is een wiskundige opgave en het vertalen van een lyrisch gedicht b.v. in een vreemde taal is volledig analoog aan een wiskundig probleem. Want men kan wel het probleem stellen ‘Hoe is deze grap (b.v.) door een grap in een andere taal te vertalen?’ d.w.z. te vervangen; en het probleem kan ook opgelost worden; maar een methode, een systeem om tot de oplossing te komen, was er niet.’ (Zettel, 698).
Wittgenstein s Tractatus is geen boek dat met een bepaalde vrijheid vertaald of in een andere taal herschapen kan worden, zoals met talloze andere boeken mogelijk schijnt te zijn. De eerste (Engelse) vertaling die er ooit van verschenen is, heeft men - uitzonderlijke gebeurtenis - onmiddellijk al vergezeld doen gaan van de oorspronkelijke tekst. Twee geleerden van grote faam hebben deze vertaling vervaardigd en geen moeite is hun teveel geweest, zoals blijkt uit de correspondentie die er over twijfelgevallen en vraagpunten met de auteur zelf gevoerd is (zie o.m. L. Wittgenstein, Letters to C.K. Ogden). Desondanks moeten zij en ook waarschijnlijk Wittgenstein zelf de oorspronkelijke Duitse lezing als de enige gezaghebbende zijn blijven beschouwen, min of meer zoals ook de Koran | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts in het Arabisch gezag heeft en vertalingen van de Koran alleen als commentaren worden beschouwd, door de gelovigen. Het zegt iets over de kracht die de Tractatus uitstraalt, dat de lezers ervan door grote onrust worden bevangen, als ze niet precies weten wat de schrijver hier of daar kan hebben bedoeld. Daaruit valt ook te verklaren, dat er zoveel over geschreven is en dat er nog voortdurend nieuwe commentaren verschijnen, die menigmaal met elkaar in tegenspraak zijn. Anno 1922 is het maken van een Tractatusvertaling gemakkelijker geweest dan nu, omdat Wittgenstein nog leefde en hij het Engels in voldoende mate beheerste, om in vele gevallen, waar de vertalers in twijfel verkeerden, het verlossende woord te kunnen spreken. Toen was het ook gemakkelijker dan nu het boek onbevangen te lezen en voor zichzelf uit te maken of men begrepen had wat men las, of niet. Men werd niet gehinderd door tegenstrijdige uitleggingen die nog niet bestonden. (Maar het boek had toen heel weinig lezers.)
Ik heb een ogenblik overwogen een meer of minder volledig overzicht te geven van de diverse Wittgenstein-interpretaties die sindsdien verschenen zijn. Maar hiervan heb ik afgezien, omdat, vind ik, deze vertaling zich niet in de eerste plaats moet richten tot hen die ook wel in staat zijn het oorspronkelijk te lezen, maar vooral tot wie geen andere taal dan het Nederlands kent. Het doel zou voorbijgeschoten worden door aan een Nederlandse vertaling een toelichting te verbinden, die voortdurend een beroep zou doen op teksten waarvan geen vertalingen in het Nederlands bestaan. Menigeen zou op die manier bij wijze van spreken een onvolledig boek in handen krijgen. Hij zou het gevoel mogen hebben zich te hebben laten bedriegen door een Nederlands boek te kopen, waarin hem stilzwijgend onder het oog gebracht wordt, dat hij veel ervan toch eigenlijk niet op zijn mérites kan beoordelen zonder kennis van andere talen. Alle commentaren (planken vol) ook nog vertalen zou dit bezwaar misschien hebben kunnen verhelpen, maar dat voerde mij te ver. Een ogenblik heb ik, radicaal in de tegenovergestelde richting denkend, overwogen of het niet beter was dan maar ieder commentaar (dat, als alle commentaar, de onweerstaanbare groei van weer nieuwe commentaren uitlokt) achterwege te laten. Maar dit leek me onmogelijk, om de volgende reden alleen al:
Vertalen is altijd kiezen tussen gelijkwaardigheden die zelden geheel gelijkwaardig zijn. Wie een boek als dit vertaalt, dat al tot zoveel niet gelijkluidende uitleg aanleiding gegeven heeft, zal bij omstreden punten moeten toelichten waarom hij het ene woord heeft verkozen boven het andere dat ook nog aanvaardbaar was of scheen. Hier komt het volgende bij: Feitelijk is Wittgenstein's Tractatus zelf al een commentaar. (Welke filosofische verhandeling is dat niet?) Er kan niet aan getwijfeld worden dat Wittgenstein zelf er nauwelijks op gerekend heeft door anderen dan een zeer kleine groep van ingewijden te worden gelezen. Allerlei zaken veronderstelt hij bekend bij de lezer. Alles wat deze, door hem als zeer deskundig beschouwde lezer toch al wist, heeft hij weggelaten - als er opzet in het spel is geweest. Schreef hij niet zelf aan zijn leermeester, Russell, dat hij het zonder toelichting vooraf niet zou begrijpen? ‘... omdat het uit tamelijk korte opmerkingen is samengesteld (Dit betekent natuurlijk dat niemand het zal begrijpen; hoewel ik geloof dat het kristalhelder is.’ (brief aan Russell van 13-3-'19) En op 19-8-'19 schrijft hij aan dezelfde: ‘Je weet hoe moeilijk het voor me is over logica te schrijven. Dat is ook de reden waarom mijn boek zo kort is en bijgevolg zo duister. Maar daar kan ik niets aan doen.’
De Tractatus is niet alleen geen leerboek, zijn toenemende populariteit heeft bovendien tot gevolg dat het meer en meer bekend raakt onder lezers die onbekend zijn met veel dat er als vanzelfsprekend in ter sprake wordt gebracht of aangestipt. Het is voor velen - ook voor mij - een vraag of de Tractatus ooit helemaal begrepen kan worden. Geen vraag is het dat de duisterheid ervan tot ontoegankelijkheid verwordt, als de lezer geen enkel idee heeft van de geestelijke omgeving waarin het ontstaan is, de problematiek waar het uit voortkwam, van de denkbeelden die invloed op Wittgenstein uitoefenden en van bestaande inzichten die hij aanhing, verwierp, of varieerde. Het zou te betreuren zijn als dit boek uitsluitend gelezen werd bij wijze van lyrisch proza dat alleen maar kan worden ‘aangevoeld’.
Al deze overwegingen hebben mij genoopt op mijn beurt de Tractatus toch min of meer aan te kleden. Ik heb mij er daarbij op toegelegd me tot het strikt nodige te beperken. Mijn voornaamste drijfveer is geweest - maar ik hoop dat dit nu zonder meer duidelijk zal zijn - niet de zoveelste variant van Wittgensteinuitlegkunde te leveren, maar zoveel mogelijk lezers een kans te geven zich met enige voldoening te verdiepen in wat deze filosoof te zeggen had.
Mijn toelichting zal zo min mogelijk een persoonlijk commentaar zijn en zoveel mogelijk uit technische verklaringen bestaan.
Wat is het begrijpen van een boek eigenlijk? Bij sommigen zou, vrees ik, de gevaarlijke mening kunnen postvatten dat Wittgenstein's proza ontstaan is in dat wereldje van zoveel ander duister proza, waar de inkt vrijelijk vloeit en het hier en daar zwart gemaakte papier hoogstens nog zo ongeveer de functie heeft van een Rorschachtest, anders niet. Om eens een voorbeeld te noemen: Een Amsterdams hoogleraar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schreef onlangs: ‘Bij Faverey herkent men het resultaat van de strijd door Kouwenaar jaren gevoerd: het woord tot een ding terug brengen.’ De man moet, rustig en argeloos deze bewering opschrijvend, waarin woorden tot dingen worden teruggebracht, totaal niet hebben beseft dat hijzelf die strijd al ruimschoots en zonder slag of stoot gewonnen heeft, wat door de bewering zelf wordt aangetoond. Waar het opschrijven van onzin zo vanzelfsprekend is geworden, houdt men zijn hart vast dat ook Wittgenstein's Tractatus wel eens als een nagalm van een soortgelijk strijdtoneel zou kunnen worden opgevat, of als een boodschap van de bizarre kunstprozaplaneet, waar iedere muis een betoverde prins is en dolle derwisjen bij een walmend vuur van natte paradoxen Nederlandse woorden uitstoten voor de goede verstaanders en verder voor niemand.
Alsof begrijpen zo al niet moeilijk genoeg was. Wat is eigenlijk het begrijpen van een boek? Hoe te controleren of iemand de waarheid spreekt, als hij zegt: ik begrijp de poëzie van Faverey? (Of de poëzie van Kouwenaar? Enz., enz.) En zegt hij hetzelfde als hij zegt: Ik begrijp de poëzie van Faverey, als wanneer hij zegt: ik begrijp een mededeling van professor Oversteegen of ik begrijp Wittgenstein's Tractatus? Wat brengt hem ertoe dat te zeggen? Zekere gevoelens? Maar de gevoelens die hem gebracht hebben tot het zeggen van de woorden ‘ik begrijp ...’ kunnen we niet navoelen en dan is het ook nog de vraag, ofte zeggen iets te hebben begrepen, ooit gerechtvaardigd kan worden door gevoelens. Aangenomen dat het begrijpen van veel poëzie niet veel anders kan inhouden dan het besef dat er bepaalde gevoelens door zijn opgewekt, moet toch erkend worden dat het begrijpen van zoiets als Wittgenstein's stellingen bovendien zou kunnen leiden tot een beoordeling van wat erin betoogd wordt of zelfs een bestrijding ervan op goede gronden. Mijn commentaar maakt er geen aanspraak op de lezer tot dit hoge niveau van begrijpen te kunnen voeren. Het is alleen als elementaire voorlichting bedoeld, en dan nog beseft de voorlichter dat hij wat sommige passages betreft zeer te kort zal schieten.
Aan mijn vriend Prof. Dr. N.H. Kuiper, directeur van het Institut des Hautes Etudes Scientifiques te Bures-sur-Yvette (Frankrijk) die het manuscript heeft doorgelezen, dank ik enige waardevolle wenken.
De grondtekst van de vertaling is de Tractatus-uitgave van 1922, met inbegrip natuurlijk van de in latere drukken aangebrachte correcties. (Deze laatste hebben niet verhinderd dat er enkele drukfouten in zijn blijven staan tot de huidige dag.) Wittgenstein heeft zich zowel voor als na 1922 beziggehouden met de problemen die hij in de Tractatus behandelt. In sommige opzichten hebben zijn gedachten op den duur een vrij radicale verandering ondergaan. Al deze latere opiniewijzigingen in aanmerking nemen, zou welhaast neerkomen op het geven van een volledig overzicht van Wittgenstein's filosofie. Daartoe is een toelichting bij de vertaling van zijn eerste publicatie niet de geschikte plaats. Ik heb daarom alle uitspraken van na het jaar 1928 (het jaar waarin hij ‘Some Remarks on logical Form’ schreef) buiten beschouwing gelaten. Hoofdzaak is het toelichten van de opvattingen die in de Tractatus zijn neergelegd. Er allerlei dingen bijhalen die hij daarna nog gedacht heeft, zou ongepast zijn, hoe interessant op zichzelf ook en haast een levenswerk waarschijnlijk.
De Tractatus is zijn eerste boek geweest en hij is er feitelijk onmiddellijk mee begonnen, nadat hij bij Russell was gaan studeren, dus al omstreeks 1913. Op 13 maart 1919 omschreef hij het manuscript van het boek dat later Tractatus logico-philosophicus genoemd zou worden, als omvattend ‘al zijn werk van de laatste zes jaar’. Hij had het manuscript in augustus 1918 voltooid. Zijn oudere gedachten incorporeren de wordingsgeschiedenis van dit boek. Voor zover gepubliceerd (niet door hemzelf, maar door anderen na zijn dood) vindt men ze in
Het zegt iets over de moeilijkheid of duisterheid van Wittgenstein's geschrift, dat er niet alleen talloze studies over verschenen zijn en bezig zijn te verschijnen, maar dat ook, zo betrekkelijk kort na zijn dood al, er van allerlei dat men in zijn nalatenschap heeft kunnen vinden, wordt gepubliceerd: dagboeken, brieven, ja zelfs een kladmanuscript in facsimile (Prototractatus). Dat dit mogelijk is, komt doordat er vraag naar bestaat en het lijkt me toe dat deze vraag wordt aangewakkerd door de hoop dat duistere plaatsen in de officiële tekst met behulp van dagboeken, brieven, enz. wat helderder kunnen worden gemaakt. Of deze hoop dikwijls in vervulling gaat, betwijfel ik. In de officieuze ‘oerteksten’ staat menigmaal hetzelfde als in de definitieve en als er wat anders staat - dan staat er wat anders. De Prototractatus heeft, zegt de uitgever hiervan, op meer dan duizend plaatsen een van de definitieve tekst afwijkende lezing. Ik betwijfel of de bestudering van deze varianten in filosofisch opzicht veel vrucht kan dragen. Er zal dan ook maar zelden verwezen worden naar deze varianten.
Voor een werkelijk grondige bestudering van de Tractatus en alles daaromheen, is beheersing van Duits en Engels natuurlijk ten slotte toch onmisbaar. Nogmaals: mijn doel is geen ander dan de lezer van deze Nederlandse vertaling enigszins behulpzaam te zijn, hem op weg te helpen, niet zonder vrees dat het niet zo bijzonder ver zal zijn en zonder er aanspraak op te maken dat het de enig juiste weg is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik wilde een Nederlandse tekst verschaffen die zo veel mogelijk gelijkwaardig is aan de oorspronkelijke. Ik zou er een eer in gesteld hebben daarenboven alle vragen die de Tractatus bij de lezer kan oproepen, te beantwoorden. Maar dat kan ik niet en het is zelfs de vraag of Wittgenstein zelf het zou hebben gekund. Alvorens men hem van boerenbedrog beschuldigt, kan het daarom geen kwaad met kracht te wijzen op de op een na laatste paragraaf van zijn betoog:
Deze uitlating doet de volgende vragen opkomen: Is een ‘onzinnige’ ladder wel iets waar men op kan klimmen, is het wel een ladder? Zouden Wittgenstein's ‘onzinnige’ stellingen tot een beter gezichtspunt kunnen leiden dan de stellingen van andere filosofen, waarvan hij de onzinnigheid impliciet aantoont? Zijn er, met andere woorden, twee soorten onzin? Een nuttige en een minder nuttige soort? Ik geloof van wel, maar moet toegeven dat ook dit antwoord misschien alleen maar een sport is van de ladder die omvergegooid moest worden.
Wittgenstein verschilde niet van andere wijsgeren in dit opzicht: dat er onder zijn ideeën ook geweest zijn die of ondertussen door de tijd zijn achterhaald, of nooit voldoende duidelijk waren, of waarvan een nadere uitwerking niet veel resultaat belooft. Het staat ieder vrij zich daarin al dan niet te verdiepen, maar ik geloof dat de inleider van zijn werk op dit terrein de grootste terughoudendheid dient te betrachten. Het is zonder veel moeite mogelijk in de loop van enkele generaties de denkbeelden van een filosoof onder een zo grote berg van commentaar te bedelven, dat het volstrekt onmogelijk wordt - want daartoe duurt een mensenleven niet lang genoeg - er nog ooit een weg in te graven die tot een zekere uitkomst leidt. Dit is met Kant en Hegel gebeurd. Het zal ook met Wittgenstein gebeuren.
Ik hoop daartoe niet te hebben bijgedragen.
Parijs, juni 1974 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aantekeningen1Ga naar voetnoot*Wittgenstein was van mening dat het onzin is te zeggen ‘de wereld bestaat’ omdat we ons niet kunnen voorstellen dat zij niet zou bestaan. (We zouden dan immers zelf ook niet bestaan.) Om dezelfde reden kunnen we niet zeggen ‘er zijn voorwerpen’. Maar we kunnen wel feiten omtrent voorwerpen vaststellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2Uit de mogelijke vertalingen van ‘Sachverhalt’ (‘atomic fact’ in de door Wittgenstein zelf goedgekeurde Engelse vertaling) heb ik de vertaling ‘connectie’ gekozen om de volgende reden. ‘Stand van zaken’ zou verwarring scheppen, omdat in het dagelijks taalgebruik met ‘stand van zaken’ juist zeer ingewikkelde feiten plegen te worden aangeduid. Wittgenstein meende dat feiten samengesteld zijn evenals de voorwerpen waarop ze betrekking hebben en dat ze in voortdurend eenvoudiger feiten en voorwerpen kunnen worden gesplitst, tot men een laatste eenheid zou overhouden: een feit dat niet meer is dan een verbinding tussen enkelvoudige voorwerpen. ‘Verbinding’ dient hierbij niet als iets aparts te worden gezien, zoals een haak tussen een schilderij en de muur waaraan het hangt, maar een ontastbare verstrengeling, zoals twee schakels van een ketting met elkaar en in elkaar verbonden zijn (zie 2.03).
Onder voorwerp is niet te verstaan b.v. een glas of een horloge, deze voorwerpen zijn immers samengesteld, maar een (hypothetisch) enkelvoudig voorwerp. Wittgenstein heeft nooit een concreet voorbeeld van een dergelijk voorwerp gegeven. Hij nam alleen aan dat een tot het uiterste doorgevoerde analyse tot dergelijke voorwerpen en connecties voeren moest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.0122Frege onderscheidde: de propositie, de denkbeelden samenhangend met de propositie en de volzin. De propositie en de denkbeelden zijn ontastbaar, onzichtbaar, bestaan alleen in het menselijk brein. De volzin is samengesteld uit hoorbare of zichtbare tekens: woorden. De volzinnen: a) Er is een lamp op mijn fiets b) Mijn rijwiel heeft een lantaren
Het is de vraag in hoeverre men, door te zeggen: deze twee volzinnen drukken dezelfde propositie uit (of stellen dezelfde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
propositie voor) iets anders zegt dan: deze twee volzinnen zijn gelijkwaardig. Toch is het mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat twee personen die van een van deze volzinnen kennis nemen, of van allebei, zich daarbij niet dezelfde rijwielen (fietsen) en lantarens (lampen) voorstellen.
In Wittgenstein's Tractatus valt spreken over proposities samen met spreken over de volzinnen waarin ze zijn uitgedrukt. Later zou hij hierin nog verder gaan door staande te houden, dat men niet naar de betekenis van de volzin moet vragen, maar naar het gebruik. Op 19-8-'19 schreef hij aan Russell: ‘Bestaat een gedachte uit woorden? Nee! Maar uit psychische bestanddelen, die dezelfde betrekking hebben tot de werkelijkheid als de woorden. Wat voor bestanddelen dat zijn, weet ik niet.’ (Schriften 1, p. 274)
‘Satz’ in de Duitse tekst, wordt in de Engelse vertaling ‘proposition’. In het Nederlands zou men kunnen kiezen uit stelling, bewering, uitspraak, volzin. In het algemeen heb ik de vertaling ‘volzin’ gebruikt. Onder een volzin wordt verstaan een welbepaalde bewering die hetzij waar, hetzij onwaar is. Het woord ‘uitspraak’ wordt wel gereserveerd voor de ware volzin. Bevelen, vragen, vele lyrische exclamaties zijn geen volzinnen in dit verband. De volzin beeldt een toestand uit en beeldt, als zij waar is, een deel van de werkelijkheid af. Waarheid of onwaarheid van de volzin hangt af van de vraag of het feit dat hij beschrijft al of niet het geval is. De volzin kan samengesteld zijn. Of niet samengesteld en heet dan: atomaire of elementaire volzin. De elementaire volzin beschrijft ‘een atomic fact’ (connectie).
Russell onderscheidde atomaire volzinnen en moleculaire volzinnen. Als p, q atomaire volzinnen zijn, dan zijn p en q verbonden door: ∼ p (niet-p, ontkenning van p) p ∙ q (p en q): conjunctie, logisch product p ∨ q (p dan wel q): disjunctie, logische som p ⊃ q (als p dan q): implicatie p = q (als p dan q en als q dan p): identiteit p/q (noch p, noch q): Scheffer-streep moleculaire volzinnen. Een volzin als ‘dit hier rood’ is voor Russell een atomaire volzin, voor Wittgenstein was een dergelijke volzin nog niet elementair genoeg. In ‘Some Remarks on Logical Form’ (Copi, p. 32) schreef hij later: ‘Als we gegeven volzinnen proberen te analyseren, zullen we in het algemeen vinden dat zij disjuncties, conjuncties of andere waarheidsfuncties zijn van eenvoudiger volzinnen. Maar als onze analyse ver genoeg doorgevoerd wordt, moet zij komen tot het punt waar zij volzinsvormen bereikt die zelf niet uit eenvoudiger volzinsvormen zijn samengesteld. We moeten mogelijk de laatste connectie van de termen bereiken, de onmiddellijke connectie die niet verbroken kan worden zonder de volzinsvorm als zodanig te verbreken’.
Op vragen van Russell antwoordde hij in 1919: ‘Wat is het verschil tussen feit en connectie?’ De connectie is wat met de elementaire zin correspondeert als hij waar is. Een feit is wat met het logische product van elementaire volzinnen correspondeert als dit product waar is. De reden waarom ik feit eerder dan connectie introduceer, zou een lange uiteenzetting vergen... ‘Maar een gedachte is een feit. Wat zijn haar bestanddelen en onderdelen en wat is hun relatie tot het afgebeelde feit?’ Ik weet niet wat de bestanddelen van een gedachte zijn, ik weet alleen dat zij zodanige bestanddelen hebben moet die corresponderen met de woorden van de taal. Wat voor soort betrekking er is tussen de bestanddelen van een gedachte en het afgebeelde feit, doet niet ter zake. Dat moet de psychologie maar uitvinden.
‘Bestaat een gedachte uit woorden?’ Nee! Maar uit psychische bestanddelen die in dezelfde soort betrekking tot de werkelijkheid staan als woorden. Wat die bestanddelen zijn weet ik niet.
(Brief aan Russell uit Monte Cassino, 19.8.'19. De tussen ‘’ geplaatste zinnen zijn kennelijk vragen van Russell. Schriften I, p. 274)
© 1974 W.F. Hermans, Parijs © 1974 Polak & Van Gennep B.V., Amsterdam Nawoord en aantekeningen © 1974. W.F. Hermans, Parijs |
|