| |
| |
| |
[Nummer 8]
Jan Donkers
Niet verder vertellen
Dit keer moesten we er een voorgenomen bezoek aan mijn zuster voor afzeggen, maar uit de zorgvuldige wijze waarop Machteld zich voor de gelegenheid kleedde en opmaakte bleek duidelijk dat we daar goed aan hadden gedaan. Zoals ze zich devoot aan haar uiterlijk wijdde, zonder te mopperen over schoenen die vloekten met haar jurk of haar dat niet wilde zoals zij wilde - er kon niet anders uit geconcludeerd worden dan dat ze er met graagte heen ging. Ik zelf ook trouwens. Het is niet zó eenvoudig uit te leggen waarom: ik kan bijvoorbeeld niet bepaald zeggen dat de parties van Neckheim de opwindendste waren die Machteld en ik bezochten. Die van Paul en Eva, onze gevaarlijk levende oude schoolvrienden, waren bijvoorbeeld veel verrassender, al was het alleen maar omdat je nooit wist wie er zouden komen en wat er zou gebeuren. De ene keer bleek Paul hoofdzakelijk de inhoud van een café te hebben uitgenodigd waarin hij de avond tevoren was terechtgekomen, een andere maal weer zag het feestvertrek zwart van de negers en negerinnen, die bijvoorbeeld in een flat verderop bleken te wonen en ongetwijfeld door Eva in een opwelling van medemenselijkheid bij het boodschappen doen waren geinviteerd.
Of neem de Diatlowicki's: daar was de sfeer ontegenzeggelijk spannender, zwoeler zou ik bijna zeggen. De onbeschaamde erotische kunstvoorwerpen die zij in hun huis verzamelden waren al voldoende indikatie voor de richting die zij zelf met het feestgedruis wilden inslaan. Immers, volgens mijn inlichtingen lapten de Diatlowicki's voor het overige alle kunst aan hun laars, maar ze waren wel zeer bedreven geraakt in het aanwenden als conversation piece van de in alle vertrekken verzamelde Polynesische peniskokers, uit cocosnoot gesneden vruchtbaarheidsgodinnen en dergelijke.
‘Wist je dat de Afrikaanse jongedochters zichzelf ontmaagden door tegen zo'n ding op te rijen,’ meldde hij bijvoorbeeld, wijzend op een ruwhouten stuk totempaal waaruit in een hoek van een graad of 60 een houtstomp stak die inderdaad het formaat bezat van een fors mannelijk lid. Maar hun strategie had succes, er werd hij hen openlijker geflirt dan in welke andere omgeving ook die ik kende en het gebeurde niet zelden dat gasten, nagegluurd uit talloze ooghoeken, vertrokken met een andere partner dan waarmee ze waren gekomen.
Niets van dit alles op de feestjes van Neckheim; die waren hiermee vergeleken toonbeelden van sereniteit, wellevendheid en ‘goede smaak’. Het was een ambiance waarin het goede gesprek gedijde, waar zelden glazen werden omgestoten en waar men het niet waagde serieuze avances te maken jegens personen van het andere geslacht. Maar er was iets anders met de parties van Neckheim; er heerste een sfeer die ze deed verschillen van alle andere feestjes die wij, al dan niet regelmatig, bezochten, maar het was me nog nooit gelukt precies aan te wijzen wát dat verschil dan was.
Was het de onnadrukkelijke, zoals hij het zelf noemde ‘leefbare’ luxe van zijn enorme flat? Het immer weer verrassend doordachte assortiment dranken en etenswaren? Waren het de bijna onveranderlijk zeer aantrekkelijke vrouwen die men er aantrof? Zeker, dat waren allemaal factoren die meehielpen de avonden zeer aangenaam te maken. Maar ze verklaarden niet die onuitgesproken spanning die elke keer weer als onzichtbaar weefsel tussen de gasten gevlochten leek, het onvatbare, mysterieuze dat aan al die avonden ten grondslag lag en dat pas rond het middernachtelijk uur, als de eerste serie flessen leeg begon te raken, enigermate naar de achtergrond leek te wijken.
Om te beginnen was er bijvoorbeeld de vraag waarom Machteld en ik eigenlijk uitgenodigd werden. Niet dat ik me daar nu nog het hoofd over brak, je zou kunnen zeggen dat onze aanwezigheid die eerste keer een precedent had geschapen dat iedere latere uitnodiging rechtvaardigde. Maar waarom die eerste keer? We kenden hem niet eens, zijn vrouw evenmin, terwijl zich onder de gasten misschien twee of drie personen bevonden die ik herkennend de hand kon schudden. Machteld had die eerste keer gesuggereerd dat het de toenmalige publiciteit rond mijn naam was die tot de uitnodiging had geleid. Ik had dat enigszins gestreeld van de hand gewezen maar ze had me ervan weten te overtuigen, naar ik later inzag ten onrechte: die publiciteit beperkte zich immers hoofdzakelijk tot vakbladen, en bovendien hielden de invitaties niet op te komen nadat ik mijn onzekere muziekloopbaan voor lukratiever werk bij een auteursrechtenbureau had verruild.
| |
| |
Er moet, als ik het wel heb, een veelheid aan criteria bestaan volgens welke party-gevers hun gasten selecteren. Hoe Paul en Eva het deden meldde ik hiervoor al, maar anderen plegen het minder willekeurig aan te leggen. In vele gevallen is een partijtje een ritueel ter bestendiging van de banden binnen een vriendenkring: men ziet er jaar in jaar uit in essentie dezelfde gezichten temidden waarvan men zich tevreden en beschermd hoort te voelen. In andere gevallen is het, naar ik meen, de wederzijdse uitstraling van succes die een heterogeen gezelschap van bijvoorbeeld tv-zangers en journalisten, grote zakenmensen en sporthelden, acteurs en beeldschone vrouwen bijeen doet hokken; allen zich koesterend in het schijnsel van elkaars aureool, het enige kenmerk dat ze gemeen hebben. Misschien nog wel vaker zijn er bij gastheer en -vrouw nog ambitieuzer motieven in het spel: men probeert sociaal aanzien te vergaren door de gasten zo veel mogelijk te recruteren uit kringen waartoe men zou willen behoren, althans waarbinnen men voor vol wil worden aangezien. Dat was bijvoorbeeld het geval met onze vroegere eerste violist, die telkenmale zorgvuldig diegenen uitnodigde die hem van pas zouden kunnen komen in zijn loopbaan. Toen ik mijn in zijn ogen veelbelovende carrière afbrak werd ik voor hem dan ook minder interessant en na een decente interval van 1½ jaar werden we niet meer op zijn avondjes gevraagd.
Ik heb hiermee slechts enkele soorten beweegredenen genoemd, alleen maar om te onderstrepen dat dergelijke motieven beslist niet schuil gingen achter Neckheims gastenkeuze, sterker nog, dat er eigenlijk geen enkele logika in zijn selektie viel te ontwaren. Voorzover ik kon nagaan waren er nooit directe collega's van hem aanwezig en evenmin oude school- of academievrienden of anderen met wie hij gemeenschappelijke ervaringen deelde. Er kwamen nauwelijks mannen met wie hij een substantiële achtergrond gemeen had. Behoefte om zich sociaal op te werken leek hij allerminst te hebben; in zijn vak - hij deed in ‘styling’ voor een gerenommeerd kledingmagazijn, een soort beroep waarvan ik tot dan het bestaan niet eens vermoedde - heette hij een van de besten te zijn en daarnaast wekte hij niet de indruk zich ook maar voor iéts anders te interesseren.
Maar wie koos hij dan wel, en om welke reden? Evenals bij vorige gelegenheden vroeg ik me dat ook dit keer af, terwijl ik nadenkend het vertrek overzag dat me in zekere zin al zo bekend voorkwam. Het was een koude winteravond, Machteld en ik hadden ons eerst met een dubbele bourbon geacclimatiseerd, en zij stapte nu, onder het uitroepen van ‘maar Laura wat heb je een fantastische rok aan’ op enkele kennissen af. Hoewel het nog vroeg was werd er in het korte gedeelte van het L-vormige vertrek al gedanst.
Ook dit keer was het gezelschap weer uitermate voorspelbaar samengesteld; het had zich bij elke gelegenheid enigszins uitgebreid rond een kern die wij er die eerste keer hadden aangetroffen en die sindsdien, op enkele uitzonderingen na, intact was gebleven: een wat verdwaasde, ongewild komische 14e jaars filosofiestudent die nog steeds door zijn pa werd onderhouden; de door zijn vrouw enigszins gedomineerde secretaris van de Liga der Letteren; twee of drie mensen uit de reclamewereld, waaronder de afschuwelijke Rensenaer die, evenals alle vorige malen, hardop meedeelde ‘er de brui aan te zullen geven’ en ‘in Frankrijk te gaan wonen, op het land.’ Verder een wat timide jongeman van wie me was verzekerd dat hij in Zuid Afrika zeer bekend was om zijn sculpturen; de joviale Prior met zijn blanco gezicht en zijn voorkeur voor madrasjasjes, die niet moe werd er telkens op te wijzen dat hij ‘in software zat’; een jonge, maar al bijna kaalhoofdige etaleur; een enigszins mank lopende jurist, wiens naam ik af en toe in de krant las als verdediger van duitendieven en ambassade-bezetters, en ga zo nog maar even door: al met al een stuk of dertig mensen, die geen onaangenaam maar zeker ook geen van esprit, genialiteit of invloed vibrerend gezelschap vormden.
Dat laatste kon men evenmin zeggen van hen die er later waren bij gekomen, telkens op ieder avondje weer een paar meer: de statige, lichtelijk pedofiel ogende intendant van het Hoofdstad Orkest met zijn uitsloverige vrouw (‘had zijn dochter kunnen zijn,’ had Machteld de eerste keer opgemerkt); een voor zijn beroep veel te verlegen handelsreiziger, wiens toepet als een rafelig omeletje op zijn schedel lag en iedere keer opzichtiger afstak tegen het restant van zijn hoofdhaar; een zich wat achterdochtig gedragende jonge schrijver, wiens debuut nu al twee jaar ‘op uitkomen stond’; nog meer reclamemensen met Britse snorren en verzamelingen antieke auto's; kortom, inkonsekwenter kon het niet, maar zelfs de enig mogelijke gemeenschappelijke basis van succes en aanzien ontbrak hier.
Nee, het merkwaardige feit deed zich voor, hoe vreemd dat ook moge klinken in dergelijke ambiances, dat er meer leek te zijn dat de vrouwen bond dan bij hun echtgenoten het geval was. Het was me een van de eerste keren dat wij genodigd waren plotseling opgevallen: op de parties van Neckheim waren geen muurbloempjes. De vrouwen waren praktisch zonder uitzondering bijzonder aantrekkelijk, en ze bezaten meestal ook de zelfverzekerde gratie van vrouwen die zich dat bewust zijn. Het was in het geheel niet zo dat ze uiterlijk op elkaar leken of zelfs maar simpelweg als één omlijnd type omschreven konden worden. Ook waren ze zeker niet allen op een klassieke manier knap te noemen, maar elk van hen bezat één of meer kenmerken die in elk gezelschap de aandacht van de mannelijke aanwezigen zouden trekken. Ze leken iets gemeen te hebben dat het mannengezelschap ontbeerde. Hun gesprekken waren nooit stuurloos en met pauzes gelardeerd, zoals bij de mannen, en evenmin trof men er die flauwe ondertoon van agressie in: de vrouwen stimuleerden en complimenteerden elkaar, bewonderden elkaars kledingkeuze, wisselden opgewekte anecdotes uit.
Voor het merendeel van de mannen leek het alsof ze zich elke keer weer opnieuw in een vreemde omgeving bevonden, en
| |
| |
hun gesprekken voltrokken zich dan ook meestal rondom de universele onderwerpen van door omstandigheden op elkaar gedreven mannen van de wereld: belastingen, sport, stompzinnige hoofdlijnen van de vaderlandse politiek. Maar bij de vrouwen leek dat heel anders: zij leken zich harmonisch en organisch in en uit elkaars gezelschap te voegen, en van sommigen leek het er waarlijk op alsof ze vriendschap met elkaar hadden gesloten. En dat terwijl ik er zeker van was dat vrijwel niemand elkaar buiten deze parties om eerder had ontmoet, op de twee of drie iets oudere fotomodellen na misschien, die zich als trotse zwanen door het vertrek bewogen, doordacht en afgemeten rondstappend in hun dure, klassieke kleren die luxe en natuurlijke schoonheid suggereerden.
Dat het uiterlijk van de vrouwen een factor was bij de opstelling van Neckheims gastenlijst leek me buiten kijf; het speelt immers in zovele gevallen een rol, men is er zich alleen niet altijd evenzeer van bewust. Erg merkwaardig kon ik het dan ook niet vinden, vooral ook niet omdat de aanwezigheid van zoveel bijzondere vrouwen voor mij een van de redenen was waarom ik Neckheim's avondjes bleef bezoeken.
Dat dus wat betreft mijn motieven; maar ook Machteld leek nimmer de neiging te hebben een van de avonden over te slaan. Desondanks vond ze de mannen er, desgevraagd, ‘opgeblazen’ en ‘oninteressant’ en converseerde ze, behalve met de gastheer en -vrouw, telkens weer met hoofdzakelijk dezelfde vrouwen. Met de gracieuze, langbenige gade van een van de reclamemensen bijvoorbeeld, of de glimlachende Cora Schneider, een moeilijk te doorgronden vrouw die mij bovenmatig opwond. Ze droeg weliswaar haar billen iets te laag hetgeen vooral opviel omdat ze meestal een pantalon aanhad, maar haar gezicht was van een adembenemende Slavische schoonheid, onberispelijk rond wangen en jukbeenderen gewelfd en bovendien bekroond met fenomenaal diep-zwart haar dat weelderig op haar meestal blote schouders viel. Eigenlijk was de gastheer de enige man voor wie Machteld een goed woord over had, maar zelfs bij nader aandringen wist ze nauwelijks meer positieve eigenschappen te noemen dan zijn ‘gevoeligheid’ en zijn ‘savoir vivre’.
Gevoeligheid! Savoir vivre! Ik overwoog de beide kwalificaties zorgvuldig, terwijl ik toekeek hoe hij zich bewoog temidden van enkele gasten, die hij na korte tijd weer zou verlaten teneinde een afgemeten hoeveelheid woorden met enkele anderen te wisselen. Hij leek zich nooit bovenmatig te amuseren op zijn parties, hij werd nooit uitbundig en als je met hem in gesprek raakte droeg hij zelden meer dan enkele routine-zinnen bij, zijn blik vaak dromerig gericht op een of andere hoek van het vertrek. Goed beschouwd wist ik vrijwel niets van hem af; er was niets in zijn huis dat wees op liefhebberijen, hoewel we hem tot tweemaal toe met zijn vrouw in de schouwburg tegenkwamen, bij welke gelegenheid hij zich wat schuw en betrapt gedroeg. In gesprekken ontweek hij altijd zorgvuldig opinies en uitspraken over smaak, zodat eigenlijk het enige waarop men zijn oordeel over hem kon baseren de wijze was waarop hij zijn avondjes aankleedde.
Daarop afgaande moest men concluderen dat hij een smaakvol mens was, wars van extravaganties maar daarnaast met iets anoniems in zijn alles doorstralende, zorgvuldige conservatisme. Zijn voorliefde voor secuur gesneden pakken had alle bizarre modes van het laatste decennium getrotseerd; zijn haar was immer op een bijna tijdloze manier verzorgd, zijn hele voorkomen ademde iets onberispelijk aristocratisch. Zo ook zijn interieur, dat van een doordachte luxe was, zonder opvallende grillen, met goedgeplaatste, trefzekere accenten.
Hetzelfde gold voor de muziek die hij draaide, altijd streng geselecteerd, onveranderlijk van een hoog muzikaal maar weinig spectaculair niveau; hij had een voorkeur voor soepele, kleurloze mainstream-jazz, met af en toe, sinds een jaar, een uitstapje naar welluidende, melodieuze populaire muziek, en heel soms een plaat kant met klanken uit een land dat hij recentelijk had bezocht.
Ook zijn drankenkeuze droeg niet zelden het accent van zijn meest recente ‘oriëntatiereis’; zo overheersten de ene keer rijstwijnen en sake, maar de volgende maal bijvoorbeeld José Cuervo en andere tequila's, Bacardi en daiquiri-cocktails. De meest in het oog lopende extravagantie die hij zich ooit permitteerde was de keer toen hij uit een dozijn landen een kratje bier had laten overkomen, zodat de mannelijke gasten zich de hele avond hadden kunnen verlustigen in het vergelijken van de eigenschappen van Coors met Jagodinsko Pivo, Estrella Dorada met Carlsberg of Pelforth. Dit keer overheersten, niet voor de eerste keer, de Franse wijnen, geselecteerd op een voor hem typerende wijze: geen prestigenamen als Haut Médoc of Chateau d'Yquem maar respectievelijk een Côtes de Fronsac en een Ste. Croix du Mont, minder gerenommeerd en derhalve aanzienlijk minder prijzig, maar voor kenners minstens even waardevol. En wat de hapjes betreft hetzelfde... laat ik het anti-snobisme noemen: geen truffels of kaviaar, zoals de luidruchtige Rensenaer volgens eigen zeggen opdiende op zijn parties, maar smaakvolle kleine salades, grote, koude garnalen en dit keer, uiteraard, nauwkeurig geselecteerde Franse kazen, allemaal op de juiste leeftijd en temperatuur geserveerd.
Door een dergelijke smetteloze aankleding was het niet verwonderlijk dat de stemming bijna altijd uitstekend was en dat het na verloop van tijd bijna niemand meer leek te hinderen dat men elkaar zo weinig kende. Want dat niet alleen wij vreemden waren was me al een van de eerste keren opgevallen en het moest tot de anderen ook wel met een al dan niet grote mate van helderheid doordringen, al leek er een stilzwijgende afspraak te bestaan die anomalie niet aan te roeren. En misschien vergis ik mij, en dachten vele gasten wel, verblind door de smetteloze vernissage en de in al zijn mysterie toch imponerende aanwezigheid van de gastheer, dat alleen zíj tot de weinige buitenstaanders behoorden en dat was natuurlijk voor ieder afzonderlijk wel voldoende reden om geen bevreemding uit te spreken.
| |
| |
Natuurlijk kwam daar bij dat men na verloop van tijd mensen leerde kennen, zoals ook in andere gevallen waarin men elkaar met enige regelmaat ziet, hoe bizar hier de basis van die ontmoeting ook was. Ik zelf maakte kennis met Schneider, de wijninkoper, via wie we sindsdien met kortingen onze wijnen betrokken. Met het echtpaar Baader sloten we zelfs vriendschap maar na één dineetje bij hen thuis hoorden we dat ze uit elkaar waren en we konden het er niet over eens worden wié van de twee we nog eens zouden uitnodigen. Hij woonde nu alleen en zij hield het met een jonge dansleraar met wie we haar een keer in de stad tegenkwamen; geen van beiden verscheen sindsdien nog op Neckheim's parties.
De stemming was dit keer ontegenzeggelijk geanimeerder dan ooit. Misschien kwam het door de nieuwe gasten, die jong en uitbundig waren en Neckheim telkens lacherig dwongen de wildste populaire platen uit zijn collectie op te zetten. Ik zag dat Machteld danste met een mij niet bekende man; al ronddraaiend gooide ze haar hoofd in de nek van het lachen en ze zag er jong en begeerlijk uit.
Terwijl ik, met een nieuw vol glas in de hand, geamuseerd het dansvloertje overzag kwam een van de nieuwere gasten naast mij staan. Het was een lange, stevige jongeman met een sympathiek, rossig gezicht die zich tot dan wat onwennig door het vertrek had bewogen. Hij stelde zich voor en ik herkende hem als een enkele jaren geleden prominente atleet die na een omkoopschandaal de topsport had moeten verlaten. Hij deelde mee nu eigenaar van een sportschool te zijn; we babbelden wat over het strenge levenspatroon van de atleet en ineens vroeg hij me: ‘Weet u eigenlijk wat de aanleiding is voor dit feest? Ik heb zijn vrouw gebeld om te vragen of er iemand jarig was, maar ze zei dat er niets aan de hand was, dat het zomaar gegeven werd.’
Ik was aan dit facet van het mysterie gewend geraakt, en moest het antwoord schuldig blijven. De parties deden zich, als natuurverschijnselen, op volkomen ongeregelde tijdstippen voor. Ook wij hadden er de beide eerste malen op aangedrongen de aanleiding te weten, teneinde een passend cadeau te kunnen meebrengen. De eerste keer had Neckheim na lang aandringen iets gezegd over een verjaardag, maar een jaar later bleek dat niet waar te zijn omdat er toen rondom dezelfde datum een feestloze lacune van wel drie maanden viel, terwijl we in de tussentijd al weer drie keer waren uitgenodigd. Wanneer hem ernaar werd gevraagd (en dat gebeurde frekwent) had Neckheim altijd wel een ontwijkend antwoord bij de hand, dat varieerde van ‘Amuseer je je dan niet, ouwe jongen?’ tot ‘Ik heb een financiële meevaller gehad.’ Een andere keer vertrouwde hij een gezelschap rondom hem verzamelde mannen toe dat hij alle kosten voor 100% van de belasting kon aftrekken; ‘Wat jullie niet opdrinken gaat naar de fiscus. Dat maakt de keuze toch niet moeilijk?’ en er was een beleefd en wat ondeugend gelach opgeklonken.
‘Hij zal het gewoon plezierig vinden van tijd tot tijd wat mensen om zich heen te verzamelen,’ wierp ik op, ‘ook als daar geen directe aanleiding voor is. Het is voor mij nog altijd een veel groter vraagteken hoe hij zijn gasten selecteert.’
De atleet haalde in één gebaar zijn schouders en wenkbrauwen op, keek me snel even van opzij aan en lachte schamper. ‘Waarom-ie ons uitnodigt weet ik best,’ verklaarde hij. ‘Hij heeft een oogje op mijn vrouw.’ Hij wees met zijn hoofd op een met de rug naar ons toestaande jonge vrouw die wat eenzaam, op haar hakken draaiend, in de rondte stond te kijken. Begrijpelijk, dacht ik, met een blik op haar zeldzaam smalle, iets ovale, in zilverkleurig satijn gevatte billen. Ze had een vorstelijk gewelfde holle rug die in fraaie harmonie was met haar op natuurlijke wijze vooruitgestoken, kleine maar adembenemend mooi gevormde borsten. Haar ogen keken dromerig half onder haar spontaan wassende krullen uit en half er doorheen. Ze bewoog zich nu met langzame, dansachtige passen wat verloren door het vertrek en het viel me op dat ze, hoe zeer ze ook verschilde van de andere vrouwen, dezelfde trefzekere wijze van bewegen bezat, een souplesse die geen ruimte voor twijfel leek te laten.
‘Hij is al eens een keer met haar naar bed geweest,’ vervolgde de atleet die mijn blikken moest hebben gevolgd. ‘Jammer dat ik in die van hem niet zoveel trek heb.’
Aan de andere kant van het vertrek werd onder onduidelijk gegiechel een nieuwe plaat opgezet; de jurist stond tot vermaak van enkele omstanders dwaas op zijn goede been rond te hinken. Naast mij richtte iemand het schijnsel van een schemerlamp op de muur en begon met zijn vingers figuren te projecteren. Terwijl een krijsende vrouwenstem en een hakkerige begeleiding veel harder dan gebruikelijk bezit namen van het vertrek kreeg ik Neckheim in het oog, temidden van een groepje mensen maar toch onmiskenbaar alleen, met schijnbaar nietsziende ogen starend naar het andere eind van de kamer. Ik voelde een intense jaloezie opkomen, die echter moest wedijveren met enkele andere gevoelens die zich nog niet nader lieten omschrijven, verbluft en sprakeloos als ik was door de openhartigheid van de beide mededelingen van mijn conversatiepartner, mededelingen die verwezen naar een milieu dat ik niet kende maar dat me vagelijk spannend toescheen. ‘Hij is met 'r naar bed geweest’, echode het in mijn hoofd en tegelijkertijd herinnerde ik me de opvallend intieme wijze waarop Neckheim en het meisje elkaar bij haar binnenkomst hadden begroet, een wederzijds gedrag dat pas nu, in perspectief, zijn verklaring vond. Ik keek naar Neckheim, die peinzend aan zijn snor stond te draaien, en in gedachten probeerde ik hun tedere begroeting in een serie beelden door te trekken tot de liefdevolle omhelzing die zij elkaar buiten de openbaarheid gunden. En langzaam, terwijl ik hem gefascineerd bleef gadeslaan, minutenlang, veel te lang, viel alles op zijn plaats. Hij wisselde enkele woorden met gasten, nam afscheid van vroege vertrekkers, keek voor zich uit, schonk glazen vol. Maar al deze routineuze handelingen hielden nu
| |
| |
voor mij de bevestiging in dat er toch een sleutel tot zijn mysterie bestond.
Ik heb het zelden eenvoudig gevonden uit te maken in hoeverre min of meer intieme aanrakingen tussen mensen in het openbaar ook werkelijk op een mate van vertrouwelijkheid wijzen. In dat opzicht ben ik al meerdere malen voor verrassingen komen te staan; zo had ik me wel eens verbaasd over de manier waarop mensen met elkaar omgaan in artistieke milieus, alwaar van een ware inflatie gesproken kan worden van het intieme gebaar en een intense omhelzing slechts het equivalent is van een handdruk in een andere kring, in een andere tijd.
De normen in Neckheim's huis waren in dat opzicht vrij kuis: men gaf een beleefdheidskus op de wang en raakte elkaars schouder of bovenarm aan, daarmee waren de grenzen van het toelaatbare wel zo ongeveer aangegeven. Hoe was het onder die omstandigheden dan mogelijk dat werkelijke intimiteit onopgemerkt kon blijven? Is die alleen waarneembaar met ogen die een bevestiging zoeken? Iedereen kon de subtiele nuances in het gedrag van Neckheim bespeuren, maar alleen ik begon langzaam te begrijpen wat ze te betekenen hadden. De behoedzame en bijna onzichtbare aanrakingen wanneer een van de vrouwen zich tussen hem en andere gasten doorwrong of zich langs hem vooroverboog om een glas of een olijf te pakken. De wijze waarop hij ze ter afscheid of verwelkoming kuste, niet ronduit en onschuldig op de wang, maar dicht tegen de mond aan, een fractie te lang, terwijl de lichamen elkaar dichter naderden dan gebruikelijk was. De wijze waarop hij de dames bij zo'n beleefdheidskus niet bij schouders of bovenarm aanraakte, maar koesterend bij de heupen, soms met een aanzienlijk deel van de vingers op de bil rustend: ik vond het onvoorstelbaar dat niet iedereen nu zag wat dat betekende.
Ik moet hem, ontsteld door de omvang van mijn ontdekking, veel te lang en te onbeschaamd hebben staan opnemen, want nadat hij me al enkele malen onderzoekend had aangekeken stapte hij plotseling kordaat op me af.
‘Kan ik nog iets voor je inschenken ouwe jongen? Wat drink je?’ Zoals altijd leek hij moeizaam al zijn vriendelijkheid bijeen te garen voor een dergelijke vraag. Ik kuchte een aantal malen, boog me toen naar hem over.
‘Je hebt ze allemaal gehad hé?’ zei ik zachtjes, onhoorbaar voor anderen maar ongetwijfeld met een dosis bewondering en misschien zelfs afgunst in mijn stem. Hij moet die intonatie gehoord hebben, evenals de afwezigheid van verontwaardiging of gekwetste eer want de lichte paniek in zijn ogen trok vrijwel onmiddellijk weer weg. Hij keek me onbewegelijk aan, alleen zijn pupillen draaiden rond en tastten mijn gezicht af, waarmee ik hem zo vriendelijk mogelijk bleef aankijken. Toen taxeerde hij de inhoud van mijn glas, schonk twee wijnglazen vol met bourbon en geleidde me kameraadschappelijk de kamer uit.
‘Kom even mee, ouwe jongen.’ We liepen de brede gang door, waar net enkele mensen in een hilarische en uitbundige discussie verwikkeld waren. Ik herkende Schneider, de half-Aziatische vrouw van Woltz en nog enkele anderen en het ontging me niet dat ze ons lichtelijk bevreemd nakeken toen wij ‘de kinderkamer’ betraden, zoals Neckheim nog slaapkamer van zijn tienerzoons nog steeds noemde.
‘De jongens zijn bij oma,’ verduidelijkte hij, en zonder te kijken knipte hij een schemerlamp aan. Het felle oranje en blauw van de kamer contrasteerde vreemd met de door rook gedempte kleuren van het feestvertrek. Terwijl ik op een bed ging zitten liep Neckheim het verlichte deel van de kamer uit, naar het venster, van waaruit hij een tijdje zwijgend naar buiten bleef kijken. Het was droog en helder vriesweer en blauw maanlicht bestreek zijn gezicht. Na een minuut of twee begon hij te praten, onbewegelijk in het stralende duister turend.
‘Weet je, ouwe jongen, het is vreemd en onrechtvaardig geregeld met de vrouwen van onze generatie. Een dozijn jaren zijn ze bezig de mannen van hun lijf te houden en wanneer ze hun tijd zien opraken proberen ze alle schade in te halen. Met interest. Denk eens aan al dat ongebruikte genot...’
Ik begreep niet waar hij heen wilde en antwoordde niet. Hij begon te lachen om zijn eigen opmerking en kwam naast me zitten. Hij pakte een grote voetbal van de grond, gemaakt van zeshoekjes zwart en wit aan elkaar genaaid leer.
‘Je hebt een bijzondere opmerkingsgave, ouwe jongen. Of heb je speurwerk gedaan?’
Ik ontkende het laatste. Hij keek me van opzij aan en opende even zijn mond, maar bleef toch zwijgen; het was duidelijk dat hij hoopte dat ik het woord zou nemen, waarna hij zijn verweer op de toon van mijn reactie zou kunnen afstemmen.
‘Wat moet je wel van me denken,’ probeerde hij tenslotte, na een geruime tijd van stilte. Ik lachte snuivend en haalde mijn schouders op. Hij legde zijn hand op mijn knie en vroeg op een bijna pijnlijk smekende toon:
‘Doe me een plezier ouwe jongen, en vertel het niet verder.’
Ik verzekerde hem dat ik geen enkele intentie in die richting had en vroeg waar hij dan bang voor was. Hij draaide de bal langzaam in de rondte, staarde ernaar en gaf geen antwoord.
‘Voor jaloerse echtgenoten?’ suggereerde ik.
‘O nee,’ haastte hij zich en hij keek me, terwijl hij het zei, even onderzoekend aan.
‘Maak je geen zorgen hoor,’ zei ik.
‘Nee ouwe jongen, dat is het niet. Er is mij nauwelijks iets te verwijten, er is misschien nergens een hoffelijker minnaar en gastheer aan te wijzen dan ik. Nee... hoe moet ik het je nou uitleggen, het zou alles kapotmaken, begrijp je... Alles...alles zou weg zijn. Stel je voor, zoals het nu is, een huis vol mensen, geselecteerd volgens een code waarvan alleen ik de sleutel ken. De mooiste vrouwen van de stad bij elkaar, en alleen ik weet dat ik ze allemaal ken, hoe goed ik ze allemaal ken. Er zijn er bijna niet bij die het van elkaar weten, begrijp je, en toch breng ik ze hier bijeen, ik kan ze aanraken, zou ze opnieuw kunnen liefhebben...’
| |
| |
Hij hield zich vrij plotseling in, alsof hij over die laatste mogelijkheid wilde nadenken. Hij tuurde nog altijd naar de bal, die hij in zijn handen bleef ronddraaien. Pas nu zag ik dat de zwarte vlakken geen zeshoeken waren, zoals de witte, maar vijfhoeken. Waarom? Ik kon er geen verklaring voor vinden. Vanaf de gang klonk een luide lachsalvo.
‘Je zult er misschien vreemd van opkijken,’ hervatte hij, ‘en je hoeft me ook niet te geloven, maar het was wat mij betreft immer een hoofdzakelijk platonische aangelegenheid. Het zal je nauwelijks verwonderen, ouwe jongen, als ik je zeg dat ik me tot mijn dertigste nou niet bepaald in een grote belangstelling van vrouwelijke zijde mocht verheugen. Het bekende gefrustreerde gezeur, ik hoef er nauwelijks over uit te weiden, vrouwen waren een onaantastbare, hogere soort... Maar dingen veranderen...’ (hij lachte even hulpeloos) ‘en het lijkt erop dat ik, nu ze dan wel binnen mijn bereik vallen, die vrouwen alleen nog maar wil ontmythologiseren...’ (hij keek me vragend aan, alsof hij zich wilde verontschuldigen voor dat woord) ‘door ze onder me te zien liggen, deelgenoot te worden van hun meest intieme uitingen.’ Hij glimlachte even, als bij een dierbare herinnering.
‘Niet uw, maar mijn wil geschiede, begrijp je? Zie je, ouwe jongen...’ (zijn stem kreeg ineens een wat gejaagde, harde klank) ‘een vrouw is niets voor me, alleen een paar benen, een gezicht, een bepaalde stijl van kleden. Dát zie ik, dát moet ik hebben. Ik geef het niet op, al valt ze bij nadere beschouwing nog zo tegen. En als ik haar dan eenmaal heb gehad, zoals jij het daarnet zo treffend formuleerde, dan verlies ik verder elke interesse.’
Ik moet me, enigszins geschokt door de bruutheid van zijn confessies, het woord ‘macht’ hebben laten ontvallen, want hij greep het bijna gretig aan.
‘Natuurlijk heeft het alles met macht te maken. Dat geloof ik ook. Vroeger zou ik het daarom gelaten hebben, als ik ontdekte dat er zulke minder oirbare motieven in het spel waren. Nu niet meer. Ik loop al tegen de veertig, ouwe jongen, ik wíl niet meer veranderen, mezelf later niet hoeven verwijten dat ik dingen heb laten liggen die ik had kunnen doen... Ik bedoel, kijk me eens aan, wat heb ik nou verder nog? Ik verdien veel teveel geld met die malle hoogconjunctuurbaan van me. Hogerop kan ik niet meer. Ik interesseer me niet voor voetballen, ik ben te lui om te trimmen ofte tuinieren. Laat me toch alsjeblieft eens in de zoveel tijd al mijn dierbare vriendinnen rondom me verzamelen om als goeiige herder op ze toe te zien. Allemaal denken ze iets exclusiefs met me te hebben, een geheimpje met me te delen. Begrijp je wat dat...’ Hij maakte draaibewegingen met zijn handen, als wilde hij op die manier zijn stokkende betoog weer op gang brengen. ‘En zie eens wat een plezier iedereen hier heeft, hun mannen ook, ze kunnen eten en drinken zoveel ze willen, ze maken nieuwe kennissen, ik bedoel, het is toch het onschuldigste wat er bestaat?’
Zijn zelfverzekerdheid leek wat te wijken, en misschien was het mijn zwijgen dat hem ongerust maakte, want hij keek me even betrapt aan en ik voelde me als een bovenmeester die een hulpeloze jongen te straffen heeft. Hij liet de bal vallen en keek dwaas naar de grond, zijn handen als bloedeloos tussen zijn knieën hangend. Voor het eerst dacht ik in zijn bleke wangen, zijn dunne mond, zijn jongensachtig achterovergekamde haar en vooral zijn nu oneindig droef staande ogen iets te zien dat al die vrouwen moeten hebben gezien, op enigerlei moment voordat ze zich door hem naar een bed lieten geleiden, zich voor hem uitkleedden en zijn naakte lichaam in hun armen ontvingen, hopend op...wat? Op een langdurige romance welllicht, en uiteindelijk ontstond die ook, voor elk van hen afzonderlijk, zij het in een andere vorm dan ze verwachtten. Waarom zou ik zijn droom kapotmaken, de dagdromen die hij zo toegewijd tot werkelijkheid maakte; goedbeschouwd voelde ik hoofdzakelijk bewondering voor deze bizarre romanticus, afgezonderd in zijn geheime wereld, tevreden en toch voorgoed onbevredigd.
Ik klopte hem zachtjes op zijn schouder. ‘Maak je geen zorgen, ouwe jongen.’ Na een lichte aarzeling glimlachte hij, maar ik wist niet of het was om de manier waarop ik hem aansprak, of vanwege zijn opluchting. ‘Maar ik vraag me wel af,’ vervolgde ik, ‘of je het nog lang geheim zal weten te houden. Een van je nieuwste veroveringen, die mooie donkere krullebol met de satijnen pantalon, heeft het tegen haar man verteld, en hij vertelde het zonder blikken of blozen weer aan mij. Zonder dat ik er om vroeg.’
‘O ja?’ Hij leek werkelijk te schrikken, maar herstelde zich snel. ‘De tijden veranderen, ouwe jongen. Wat is er nou zo nog aan?’ Hij schudde droef zijn hoofd, en veranderde vrij plotseling van toon. ‘Heb je haar goed bekeken? Is ze niet ongelofelijk?’ Ik knikte, maar had weinig lust hem met lovende opmerkingen te strelen.
‘De tijden veranderen, ouwe jongen,’ herhaalde hij. ‘Met al die afschuwelijke groepshuwelijken en scheidingen weet ik vaak niet meer welke mensen ik moet uitnodigen om de vrouw in huis te krijgen om wie het gaat. Ik ben daar heel voorzichtig in geweest, altijd, ik kan me bijvoorbeeld alleen maar veroorloven de vrouw persoonlijk te inviteren als zij ook werkelijk nog iets voorstelt buiten de functie van echtgenote om. Maar heb je dat rooie mormel gezien?’ Hij beschreef me in details een bleke vrouw die zich een tijdlang nogal luidruchtig bij het haardvuur had opgehouden.
‘Je denkt toch niet dat ik die zou moeten? Maar ze is nu met die stomme Fallaux, die blijkt twee maanden geleden door zijn beeldschone Fé in de steek te zijn gelaten. Weet ik veel, en nu zit ik met die mensen opgescheept.’ Even leek het alsof hij werkelijk intens bedroefd was, alsof de hele harmonie van zijn avondje was verstoord.
‘En je vrouw?’ vroeg ik. ‘Heeft die niks in de gaten?’
‘Ze is zo naief. Ik heb expres één geval laten uitlekken, omdat de spanning anders te groot voor me werd. Ze is nu heel trots dat ze niet jaloers is.’
Hij bood me een sigaret aan, gaf vuur.
| |
| |
‘Nog één ding,’ besloot ik. ‘Waarom nodig je je harem zo ongeregeld uit? Wat is de aanleiding?’
‘Tut tut, ik ben er niet zo zeker van dat dat woord harem me bevalt ouwe jongen. Maar wat je vraag betreft: er is geen enkele andere aanleiding dan mijn impuls. Soms, als ik een paar nieuwe vriendinnen heb gemaakt...’ (hij aarzelde) ‘..dan wil ik ze rondom me hebben, ze in mijn huis zien lopen, in hun feestelijkste kleren, temidden van al die andere geuren, haren, benen, gezichten die ik ken. Dan wil ik proberen me van hen en al die anderen de bijzonderheden te herinneren, hun littekens, hun borsten, hun geheimpjes, alles wat ze onder hun kleren verstoppen. Hoe bang ze waren, of hoe gedecideerd juist... De woordjes die ze zeiden, de manier waarop hun handen mijn huid raakten... hoe hun haar ongesoigneerd over hun gezicht viel. Hoe hun lichaam zich weer in kleren hulde, en er daarna nooit meer hetzelfde uitzag... Denk je, ouwe jongen, dat er iets boeienders is dan het verschil tussen één en dezelfde vrouw zoals je haar in het gezelschap van anderen ziet en zoals ze naakt naast je ligt, haar handen koesterend tegen je aan...?’
Ik wist niets te antwoorden en nam een slok uit mijn glas. Vanuit het andere deel van het huis klonk de muziek ineens hard tot de kamer door waarin wij ons bevonden. Neckheim schudde zijn hoofd. Een tijdlang staarden we beiden zwijgend naar de grond.
‘Je vindt me zonderling, nietwaar? Is het niet, ouwe jongen? Maar zoals ik al zei, er zijn zoveel gekkere hobbies, denk je eens in, mannen die hun vrouw slaan, die aan de drank zijn...’ Tot mijn opluchting besloot hij deze apologie met een bevrijdende lach. ‘Kom, we moeten maar weer eens naar binnen gaan, ze zullen ons missen als we te lang weg blijven. Ik ben blij dat ik op je kan rekenen. Ik heb je altijd al een van de prettigste gasten gevonden.’
We liepen naar de deur en daar aangekomen vroeg hij: ‘En, hoe gaat het met je orkest?’ Ik herinnerde hem eraan dat ik daar al drie jaar geen deel meer van uitmaakte.
‘Is het werkelijk? Goh, dat ik dat niet meer wist... Ik ben ook zo vergeetachtig...’ En hoofdschuddend deed hij de deur voor me open.
We bleven die avond wat langer dan gebruikelijk, maar dat lag niet aan mij. Machteld amuseerde zich ongewoon en zij drong er tot tweemaal toe bij mij op aan mijn glas nog eens te vullen. Toen het uiteindelijk zover was liet ik de auto staan en namen we een taxi. Thuis kleedde Machteld zich snel uit in het donker en maakte aanstalten onmiddellijk te gaan slapen, maar ik kon me niet weerhouden het bedlampje alsnog aan te knippen.
‘Is het waar dat je sinds die eerste keer nooit meer met die Neckheim naar bed bent geweest?’
Ze had zich niet afgeschminkt, als gebruikelijk wanneer ze laat en moe en aangeschoten is. Haar donkerblauwe ogenschaduw was bij de ooghoeken gevlekt, en het schuin van achter haar hoofd vallende licht zorgde voor een sensuele, doorleefde gezichtsuitdrukking. Ik had haar willen kussen, zo begeerlijk scheen ze me plotseling toe. In mijn ogen moet ze hebben gezien dat ontkennen geen zin had.
‘Sinds die eerste keer, ruim drie jaar geleden?’ verduidelijkte ik vriendelijk.
‘Hoe weet je hoe lang het geleden is? Heeft hij je dat verteld?’
‘Hij heeft me niets verteld. Ik heb het zelf ontdekt. En ik weet dat het zo lang geleden is omdat we toen voor het eerst voor zijn parties werden uitgenodigd.’
‘Maar wat heeft dat er nu mee te maken?’
‘Nou...’
De aandrang om mijn ontdekking met haar te delen was bijzonder groot; misschien hoopte ik wel dat zij het, als ik enkele uren tevoren, in een flits zou begrijpen zodat ik mijn belofte tegenover Neckheim niet behoefde te breken. Maar hij had gelijk. Het zou alles kapotmaken; niet alleen voor hem, maar misschien nog wel meer voor Machteld en al die andere vrouwen. Hun teleurstelling zou grenzeloos zijn en de parties van hun geheime, eenmalige minnaar zouden hun magie voorgoed verliezen. Sterker nog: er zouden helemaal nooit meer parties zijn. Ik had hem niet voor niets mijn woord gegeven. In een nietszeggend gebaar haalde ik mijn schouders op.
‘Ben je boos,’ vroeg Machteld zachtjes, terwijl ze mijn hand vastpakte. Ik schudde mijn hoofd. ‘Laten we dan gaan slapen. Ik leg het je morgen wel uit.’
|
|