Ron Kaal
Ach, meine Sprache wird nicht verstanden ... (III) slot
In 1890 schrijft de schilder Maurice Denis in Art et Critique: ‘Bedenk dat een schilderij - vóór het een strijdros, een naakte vrouw of een of ander verhaal is - in wezen een plat vlak is, bedekt met kleuren die op een bepaalde manier geordend zijn.’ Hoewel het om een vanzelfsprekende zaak lijkt te gaan had niemand voor hem de moeite genomen dat zo te formuleren. Integendeel, voor Denis er de nadruk op legde dat een schilderij een plat vlak is beheerste de uitspraak van Alberti dat het schilderij een venster is de schilderkunst. En hoewel hij dat niet zo bedoelde legde Denis met zijn opmerking ook de nadruk op het abstracte karakter van de schilderkunst. Een schilderij, èlk schilderij, is niet anders dan een aantal kleurige vegen, die onder bepaalde omstandigheden gelezen kunnen worden als de voorstelling van iets buiten dat schilderij.
Hier openbaart zich ook het fundamentele verschil tussen schilderkunst en beeldhouwkunst. Dat verschil heeft natuurlijk te maken met de vorm, maar eveneens met de betekenis. Iemand die naar een schilderij kijkt ziet niet in de eerste plaats het ding, maar de afbeelding. Bij een sculptuur zie je eerst het ding en pas in de tweede plaats wat het uitbeeldt - zo het al iets uitbeeldt. Sculptuur verwijst niet in de eerste plaats, maar is. Bij een beeld gaat het om de ervaring van het ding in de ruimte. Je kunt er omheen lopen of er tegenaan lopen, het staat daar en neemt die plaats in. Sculptuur gaat over aanwezigheid. Het is een ding toegevoegd aan de wereld der dingen.
De objectwaarde van een schilderij is gering: op welke wijze de verf ook is aangebracht, het wordt niet meer dan een volgeschilderde linnen rechthoek. Maar als verwijzing, als afbeelding van iets buiten het schilderij, is het van groot belang hoe de rechthoek met verf is gevuld. Schilderen is meer verwant met schrijven dan met beeldhouwen, beide maken gebruik van een systeem van tekens die verwijzen naar iets buiten het werk zelf.
Er bestaan van Saul Steinberg tekeningen die op het eerste gezicht geen tekeningen lijken, maar brieven of documenten vol zwierige letters en signaturen. Bij nadere beschouwing blijken het geen letters maar uitsluitend halen en krullen die in de vorm aan letters verwant zijn. Het resultaat is iets dat een brief lijkt maar het niet is. Het communiceert het beeld van een brief zonder er nochtans een te zijn. Het is de afbeelding van een brief, en niet de brief.
Maar de zwierige krullen en pennestreken waarmee Steinberg het blad vult onthullen ook het arbitraire karakter van lettertekens: sommige krullen hebben betekenis en andere niet. Die betekenis is niet een eigenschap van die tekens, het is iets dat we aan die tekens gegeven hebben. Alleen wie op de hoogte is van die afspraak kan de taal lezen. De vraag is of iets dergelijks ook geldt voor het schilderij, of er misschien ook sprake is van een beeldende taal. Ja, zegt Lévi-Strauss, maar ‘we moeten ons hierbij realiseren dat er tussen taal in de linguistische zin en de taal van de kunst toch een fundamenteel verschil is.’ En hij vervolgt zijn betoog met er op te wijzen dat woorden naar de vorm volstrekt niet overeenkomen met hun betekenis, dat de keuze van de lettertekens dus volstrekt arbitrair is. ‘Voor de taal van de kunst is daarentegen essentieel, dat er tussen de gebruikte tekens en hetgeen deze tekens aanduiden een waarneembare relatie blijft bestaan. Het tekensysteem dat de kunst gebruikt staat niet los van de dingen waarnaar het verwijst, maar is aan de dingen zelf ontleend.’
Het klinkt heel aannemelijk, maar is het ook zo?
De cubisten die een hevig gebruik maakten van de collage verwerkten daarin verschillende materialen die ook een verschillende betekenis kregen. En altijd een andere betekenis dan die welke het materiaal van oorsprong bezat. Een metrokaartje was nooit een metrokaartje in een collage, een krant was nooit een krant. Picasso bijvoorbeeld knipte een stuk uit een krant in de vorm van een glas. In de context van de collage stond de vorm van het uitgeknipte papier voor de vorm van het glas, en vormde het materiaal van de krant het teken voor het materiaal ‘glas’. Volstrekt arbitrair werd hier een betekenis gegeven los van de werkelijkheid van ‘krant’ en ‘glas’.
Maar zelfs in algemener zin is de uitspraak van Lévi-Strauss niet juist. Als we een tekening maken zijn we geneigd de voorwerpen aan te duiden met hun tegendeel; volume met lijn, aanwezigheid met afwezigheid. Wie een huis tekent, tekent niet het steen van de muren en het hout van ramen en deuren, maar de contouren van muren, ramen en deuren, d.w.z. de enige elementen die in werkelijkheid niet bestaan. De lijn