geurde, zodat het aroma van door de zon verhitte bergstenen zich verspreidde, waarbij een tikje van hun kleur bewaard bleef. - Ik heb iets voor u... ik zou het bijna vergeten hebben...
Het oudje stond op en ging naar de keuken. Men hoorde het gewrijf van een borstel, en daar kwam zij alweer binnen, met een paar glanzende lage schoenen in haar hand. Zij zette ze bij de voeten van de nog altijd zittende Wladzio neer en met een moederlijke glimlach sprak zij:
- Alstublieft. Deze zijn in elk geval lichter dan die u nu draagt. Wladzio sprong overeind en kuste beide handen van het oudje. Terwijl zij daar zo stonden, terwijl het oudje hem de schoenen aanbood, terwijl Wladzio er zijn dank voor uitsprak, terwijl kortom daarboven het ceremonieel plaatsvond, stonden zij - die schoenen - beneden maar wat op het vloerkleed, verlaten en als het ware al overbodig geworden.
Het waren lakschoenen. Van een uitgelezen model dat nog herinneringen opriep aan de burgerlijke carnavalsfeesten van voor de eerste wereldoorlog. Ze stonden daar nu, de een naast de ander, door schoenspanners zo strak getrokken dat ze bijna naar onderen doorbogen.
- Doet u ze toch aan.
En Wladzio knoopte zijn legerschoenen al los. En de haastig losgetrokken veters striemden en geselden zijn knokkels. De wollen sokken op hun beurt begonnen, eenmaal van de druk bevrijd, te dampen. Hij nam de schoenspanners eruit. De veren waren hard als een oordeel. Hij begon met de linker. Droog was die. Zo droog zelfs dat de overige eigenschappen erbij in het niet vielen en zelfs ophielden te bestaan. Toen hij zijn voet erin schoof, nam de schoen die ongaarne op - niettemin nam hij hem op. Hij trok de rechterschoen aan.
- Ze schijnen goed te zitten...
- Gaat u eens staan. Doet u een paar stappen...
Hij stond op en voelde honger. En keek zo veelbetekenend naar de tafel dat de Burgervrouw het begreep.
- Ja, ja, ik begrijp het... de schoenen zijn één ding, en het avondeten is een ander. We gaan zo dadelijk eten. Ik hoef alleen maar het gebraden vlees van vanmiddag op te warmen. Over een kwartier gaan we eten.
Intussen stond Wladzio er met open mond en als door de bliksem getroffen bij. Hij kraakte niet meer onderzoekend met zijn lakschoenen, bedelde niet meer met zijn ogen om voer. Hij stond daar, stijf als een standbeeld, voor een glasraam van waaruit hij - hij merkte het nu pas - werd aangekeken door een veelheid van hoofden en koppen van gestorvenen en levenden, van niet levende en nog maar net geboren burgers. Zij keken hem op verschillende manieren aan, voornamelijk recht in zijn ogen. Vlakbij, direct onder zijn wimpers, had hij het portret van een dikzak met een tonvormig gemodelleerde vissekop en het haar van een stekelvarken. Maar noch de veelheid van hoofden noch de borstelige dikzak hielden Wladzio's blik gevangen. Wladzio's blik rustte op een meisje in het wit, in een bruidsjurk. Zij was mooi en glimlachte guitig, en naast haar stond de dikzak van het portret. Wladzio keek het oudje aan. Zij glimlachte begrijpend.
- U kent haar niet terug, nietwaar? Moeilijk voor te stellen dat ik dat ben?
- O, helemaal niet! Beslist niet!
Hij loog niet. Hij zou alles hebben gedaan voor zijn avondeten, voor de nieuwe schoenen, voor een nieuw overhemd, voor honderd franken, voor wat dan ook, zozeer leed hij gebrek. Hij was bezig zijn bezit weer op te bouwen. Elk nieuw ding, al was het maar een boek van de rommelmarkt, of een liefdadigheidstrui van overzee, alles deed zijn bezit groeien. Hij zou dus alles hebben gedaan, zou ook hebben gelogen, maar deze keer hoefde dat niet. Want het oudje was ook nu nog de bruid van de trouwfoto.
- Wacht eens..., zei zij blozend, en ze hinkte al naar de trap. Men kon de treden horen kraken, of haar gewrichten. Men kon horen hoe een schuifla open schoof in de paarse kamer... Wladzio schonk zich snel een nieuw glas wijn in en liet het langzaam over zijn tong lopen. Het brandde zoet in zijn mond en het aroma verspreidde zich rijkelijk.
Boven klonk het dichtschuiven van de la en het knerpen van een kurkdroge kastdeur. Hij pakte een krant en begon de huwelijksadvertenties te zoeken.
Dame, 50 jaar, goed voorkomen en zeer gevoelig, in bezit van goedlopende slagerswinkel, zoekt kennismaking met slager (gelovig), liefst niet onbemiddeld, om samen een nieuw bestaan op te bouwen.
- Zo heb ik er uitgezien.
Hij was verbluft. In de deuropening stond een vijfenzeventigjarige bruid. De witheid van de tule hing glad en plat om haar heen, maar het meest verbazingwekkend was het vuilgrijze hoofd, dat op een of andere wijze te groot was voor deze jurk. Er was aan dat hoofd teveel kaak, teveel voorhoofd en neus. Er waren alleen maar onderdelen van het gezicht, samenstellende delen, als uit een encyclopedie, daarentegen ontbrak eraan wat het eens tot een geheel had verbonden en tot een gezicht had versmolten. De korte en spaarzame haren, in kleine lokjes samengerold, waren in smalle rijen gerangschikt als bleke slaplantjes. Zo schemerde dan ook de ondergrond, de huid, er rose doorheen als bij een speenvarken dat de regen is ingejaagd.
- U moet niet op het model letten. Vandaag de dag zijn er natuurlijk andere... maar in die tijd droeg men dit soort jurken... O, ik ben vandaag niet gekapt - en zij begon de weinig talrijke lokjes in orde te brengen en glad te strijken, daarbij haar fantasie botvierend...
- Schenkt u zich nog eens in.
Zij dronk weer, glimlachte. Het was duidelijk dat zij zich prettig voelde.
- Een mooie jurk, een mooie herinnering aan een mooi leven, fantaseerde Wladzio maar raak. Zijn schot zat er helemaal naast.