New Journalism
Het meest opvallende en irritante aan de door Tom Wolfe ingeleide en samengestelde bundel The New Journalism is misschien wel de pretentie: ‘the main point of this book (is) that the most important literature being written in America today is nonfiction, in the form that has been tagged, however ungracefully, The New Journalism.’
Wolfe vecht zijn persoonlijke vendetta uit tegen die nare, hooghartige snobs die altijd op zijn werk hebben neergekeken omdat het ‘maar’ journalistiek zou zijn, en nu het getij hem gunstig gezind is blijft hij er niet, als tevoren, onverschillig onder maar bijt terug en overschreeuwt, als zo vaak, zijn argument.
De literatuur is niet in staat gebleken de halsbrekende culturele en sociale ontwikkelingen van de laatste tien jaar bij te houden, te registreren of documenteren, dús is de roman (de literatuur, de poëzie etc.) dood, dús is de nieuwe journalistiek de nieuwe literatuur. Aldus Wolfe.
Het is niet moeilijk het al snel met hem eens te zijn wat de eerste van zijn vooronderstellingen betreft. De Amerikaanse literatuur heeft in de hele zestiger jaren nauwelijks vermeldigenswaardige nieuwe fictie opgeleverd (dat een aantal gevestigde auteurs prima bleef produceren vergeet Wolfe gemakshalve); wie heet van de naald wil weten wát zich in de brandpunten van dat bizarre decennium heeft afgespeeld zal bij de film en vooral de muziek te rade moeten gaan en, zoals Wolfe betoogt, bij de journalistiek. De in zijn bundel verzamelde artikelen (van Plimpton, Talese, Mailer, Southern e.v.a.) vormen een imposante ondersteuning van dat argument en het kost me weinig moeite toe te geven dat het hier verzamelde werk in doorsnee boeiender is dan dat van de ‘nieuwe’ fictie-schrijvers.
Wolfe betoogt dat de ‘officiële’ literatuur haar ondergang bezegelt door het realisme te verwaarlozen: ‘There is no novelist who will be remembered as the novelist who captured the Sixties in America, or even in New York, in the sense that Thackeray was the chronicler of London in the 1840's and Balzac was the chronicler of Paris and all of France after the fall of the Empire.’ Een op maat gesneden redenering: áls er iemand als kronikeur van een deel van de subcultuur uit de jaren '60 bekend zal blijven is het Wolfe zelf. Maar zijn Thackeray en Balzac de enige of zelfs maar de belangrijkste auteurs die de 19e eeuw heeft opgeleverd?
Volgens Wolfe vergissen de door hem beschimpte literatoren zich in ‘de aard van het realisme’. Hij citeert William Phillips, redakteur van de Partisan Review, die geschreven heeft: ‘In fact, realism is just another formal device, not a permanent method for dealing with experience.’ Het tegendeel is waar, aldus Wolfe. ‘The introduction of realism into literature by people like Richardson, Fielding and Smollett was like the introduction of electricity into machine technology. It was not just another device. It raised the state of the art to a new magnitude.’ En daarmee zijn Beckett, Kafka, Borges, Zamjatin, Marquez gediskwalificeerd, alsmede hun schare aan navolgers die door Wolfe honend de Neo-Fabulists worden genoemd, ‘observing such conventions as No Background, No Place Name, No Dialogue and the Inexplicables.’ En hun argumentatie moet volgens Wolfe aldus verlopen: ‘Realism has been taken over by the new journalists, with whom I am powerless to compete. Besides, realism is old hat. So what is left for me to do? Why, to return to those most elemental and pure forms of story-telling, the forms from which literature itself has sprung, namely, myth, fable, parable