Gedroomd wielrijden
Het motto van de tweede bundel gedichten van Ad Zuiderent, De afstand tot de aarde (Arbeiderspers, f 12,50) verschaft enige toegang tot het soort poëzie dat hij maakt.
Het luidt: ‘Intussen maakt de dichter / zijn ruïnes voor een poos / in stilte in lyriek waar / de aarde langzaam van droogt / en tot vertellens toe vermomd’. In dit motto kan ‘maken’ op twee manieren gelezen worden. In de eerste plaats natuurlijk als ‘scheppen’, ‘vervaardigen’ als romantische bezigheid ter herinnering aan het verleden, of uit nostalgie. Aardiger echter is het ‘maken’ te lezen als ‘herstellen’ of als ‘restaureren’, zodat het mogelijk is de dichter te zien als iemand die de brokkelige, verwarrende, in elkaar stortende en in elkaar gestorte werkelijkheid weer tracht heel te maken in zijn gedicht. De restauratie van het vergankelijke brengt onherroepelijk met zich dat de werkelijkheid, die leeft, ruikt, beweegt, wordt stilgezet en vastgelegd. De werkelijkheid krijgt in taal, in het verhaal over de realiteit (dat in de bundel heden, verleden en toekomst insluit) een masker opgezet. De maskering van werkelijkheid in het gedicht leidt ertoe dat tot de realiteit distantie in acht wordt genomen, afstand wordt genomen. Met deze redenering is dan óók de titel van de bundel verklaard.
In De afstand tot de aarde wordt de werkelijkheid op een bepaalde wijze gestructureerd. Uitgaande van het openingsgedicht ‘Elegant reiziger in landschap’ kan men de dichter zien als iemand die met een schetsboek in de hand door het leven gaat. Reizend door tijd en ruimte tekent hij aan en op (:‘een stift, een levensteken’); hij legt dus vast met de bedoeling het leven tot leven te laten komen. Dat is een zeer bewuste keuze, aangezien men de werkelijkheid ook minder bewust kan ondergaan of ervaren zonder nadrukkelijk het materiaal te structureren. Dat deze dichter dit beseft en erkent, blijkt uit het gedicht met de tekenende titel ‘Artis natura magistra’ (de werkelijkheid onderwijst de kunst), dat begint met de regel ‘Je mag kiezen’. Blijkens het gedicht bestaat de keuze erin te luisteren naar de merel, òf te luisteren naar het muziekgezelschap Syntagma Musicum. Men kan dus zijn oor te luisteren leggen op natuurlijk en cultureel niveau, zoals ogen kunnen tranen ‘door de nevels die druppels of door het verhaal van het aangeschoten nijlpaard’. Aan het slot van het gedicht wordt de keuze nog eens gesteld: ‘Opgeprikt tussen vlinders o.a.; / of doormalen op stof tussen je kiezen’.
Als dichter heeft men uiteraard te kiezen voor syntagma's op taalniveau, voor een systeem dat bij Zuiderent leidt tot een structurele poëzie van syntagmatische relaties. Syntagmatische relaties zijn ‘relaties tussen elementen die binnen eenzelfde groter geheel met elkaar zijn gecombineerd’. (Dik en Kooy, Beginselen van de algemene taalwetenschap, p. 58). Dat dit de bedoeling is kan gedemonstreerd worden aan het citaat dat voorafgaat aan de vijfde afdeling van de bundel. Het citaat is (niet toevallig) gekozen uit het blad De ingenieur en luidt: ‘Van een logische schakeling verwacht men, onafhankelijk van de gebruikte technieken om deze te maken, dat zij een logische functie genereert, dat zij een stroom- en spanningsversterking heeft, dat de ingangsspanningen en -stromen binnen van te voren vastgestelde grenzen liggen, dat zij zonder meer met elkaar doorverbonden kunnen worden’. Wanneer men dit citaat leest en de techniek der poëzie voor ogen houdt, zal men inzien dat wat gezegd wordt van een logische schakeling heel goed toepasbaar is op een gedicht. Al moet men dan als dichter met taal werken, Zuiderent maakt ook gebruik van muzikale syntagma's: op zijn rondritten over de aarde hoort hij Kathleen Ferrier, het tafelorgel, orgelspel te Dordrecht, le piano des pauvres, brulboeien, klaagzangen, blokfluiten en pauken; hij roept op de cancan, de slowfox, terwijl musici als Gershwin, Mahler, Feldman en Brel ook aanwezig zijn.
Wanneer de dichter met ogen en oren open aldus rondgaat door de wereld, raakt hij ‘verlegen met het toevallige’. De vraag is immers of alles wat hij ziet globaal of detaillistisch onder woorden gebracht moet worden. Hoe hij ook te werk gaat, er groeit in ieder geval een verhaal uit. De combinatorische mogelijkheden zijn legio en uiteindelijk ‘een lokaas voor ontroering op zijn minst’. Aan de andere kant vraagt Zuiderent in zijn gedichten zich ook af waarom het eigenlijk nodig is zich zo in te spannen om in de verwarrende toevalligheden structuur te brengen. Waarom, zo is de vraag, niet terug naar het vertrouwde, naar dorpse gevoelens, naar de helderheid van huis en haard, van vrouw en kind? De vraag is dus of hij zich niet al te pathetisch opstelt, of hij niet te veel wordt ontroerd en wordt aangedaan. Opnieuw blijkt er een keuze mogelijk: of pathetisch ondergaan of met subtiel gevoel structureren. Zuiderent kiest, als dichter moet hij wel, voor het laatste, maar niet voor ‘vetbultig pathos’, wel weer voor ‘gedempt pathos’. Daarnaast laat hij telkens de mogelijkheid open om gewoon maar te luisteren, te ruiken, te horen. Daarmee erkent hij impliciet dat taal de totale realiteit niet kan weergeven, en de mogelijkheid om door goed te kijken, te luisteren aangedaan te raken. Hieruit volgt ook dat de logische functie van poëzie voor een belangrijk deel afhangt van de mate waarin poëzie de lezer de werkelijkheid laat (her)ontdekken. Die ontdekking komt tot stand wanneer in poëzie de spanning van onze werkelijkheidservaring wordt verhoogd.
In De afstand tot de aarde wordt de lezer geconfronteerd met Westfries landschap, met de omgeving van Amsterdam, met Dordrecht, Zürich en Noord-Europa. De gedichten tonen telkens andere landschappen in telkens verschillende belichting en tijd. Zij zijn dus moment- en tijdopnamen, terwijl één gedicht expliciet een lantaarnplaatje wil zijn. In de gedichten vallen de vele vraagtekens op. De vraagzinnen zijn tekenen der onzekerheid en de bewijzen ervoor dat de werkelijkheid niet vanzelf spreekt, zoals men wel naïef-realistisch denkt. Bij het aanschouwen van de werkelijkheid moet worden geïnterpreteerd en vaak naar de zin geraden. Zelfs een lantaarn plaatje garandeert niet een helder beeld, zeker niet wanneer het wazig is, zoals het gedicht aardig suggereert. Bij dit alles komt nog