voor het laatst (het gouden jubileum van Sticusa zal, als alles bij het oude blijft, toch pas tegen het jaar 2000 kunnen plaatsvinden!) op zo'n grootsscheepse en kosteloze wijze met literatuur uit de West verwend worden, lopen de kans hun hele verdere leven een nadelig vervalst beeld van deze literatuur met zich mee te dragen. Zeker als zij ook de aanbevelingsbrief onder ogen krijgen, die de Sticusa van de Minister van Onderwijs Van Kemenade heeft weten los te krijgen, waarin deze o.m. schrijft: ‘Ik geloof, dat de keuze van dichters uit verschillende cultuurpatronen en met hun specifieke taaieigen zorgvuldig gedaan is (...).’
Mag ik daarom ook zo vrij zijn om te geloven, nl. dat zich hier hetzelfde manifesteert als wat men de laatste tijd vaker heeft zien gebeuren in Den Haag? (Wie besturen daar nou werkelijk, de ministers of hun (hoofd)ambtenaren?) Ik denk aan een recalcitrante ambassadeur in Chili; een woordvoerder van Buitenlandse Zaken die de woorden van de minister al dan niet opzettelijk verkeerd weergeeft; een voor iedereen onwelkom vlootbezoek aan Spanje; een gulle ambtenaar die een schrijver even f 18.000 toetikt, in plaats van de door de minister bedoelde f 8.000. En aan dit handig spelletje van de Sticusa. Als dit allemaal zo doorgaat krijgt Gerard Reve gelijk en gaat Nederland inderdaad binnen tien jaar zijn ondergang tegemoet.
Er bestaat ondertussen rondom de totstandkoming van deze bundel een geschil, dat mogelijk verklaart waarom de Sticusa zich bij voorbaat in de hoogste regionen van steun heeft willen verzekeren en dat voor nederlandse auteurs ook van belang moet zijn. Het gaat hier om: Is deze bloemlezing er een met een kennelijk edukatief karakter in de zin van artikel 16 van de auteurswet 1972?. In dat geval laat deze wet namelijk een beperking toe op het auteursrecht, zodat werk van een auteur zonder zijn toestemming kan worden uitgegeven, mits hij maar een ‘billijke vergoeding’ ontvangt. In een tijd dat de overheidssteun terecht scherp in de gaten gehouden wordt - wellicht ook door rechtenstudenten rondom Propria Cures - is het ontstellend te zien hoe gemakkelijk deze en andere beperkingen op het auteursrecht nog worden geaccepteerd. Ontstellend ja, want waarom zouden auteurs, artiesten in het algemeen, wèl de produkten van hun arbeid voor niets (of voor praktisch niets) aan het onderwijs moeten afstaan, terwijl leerkrachten, concierges, werksters, ministers van onderwijs daar terecht zelfs niet aan zouden denken? Op die manier krijgt de rijke Gerard Reve weer gelijk en is het binnenkort gedáán met Nederland!
Maar goed, Sticusa stelde de ‘billijke vergoeding’ eenzijdig vast op f 25.-. Omdat het hoofd van de afdeling Letteren van deze stichting, Max Nord, ook een pleger van gedichten is en dus op de hoogte van getallensymboliek, werd hier door de Sticusa ‘in verband met het jubileum en de grootte van de oplage’ f 50. - van gemaakt.
De Antilliaanse auteurs Henry Habibe, Frederico Oduber en ik, plus de Surinaamse Jozef Slag veer en Bea Vianen met de in Nederland opererende Antilliaanse uitgever Stanley Cras, vonden dit alles maar wat al te vlot en eenzijdig en doken zelf in de auteurswet. Uit de commentaren putten zij (zie o.a. Mr. H. Koomen en Mr. D.W.F. Verkade, Supplement bij het compendium van auteursrecht, Kluwer, 1973), dat de wet het kennelijk edukatief karakter van een auteursrechtbeperking terecht au serieux neemt. Een dergelijk produkt moet namelijk praktisch op het leerplan van de scholen staan waar het gebruikt gaat worden en in ieder geval zeer nadrukkelijk alleen voor het schoolonderwijs zijn bestemd.
Juist deze twee fundamentele garanties ontbreken ten aanzien van de Sticusabundel volledig. Er ontbreekt ten eerste aan de bloemlezing elk didaktisch uitgangspunt. Het minste wat men in dit opzicht mag eisen, is een literatuurlijstje voor degenen bij wie zo'n eerste ‘kennismaking’ misschien het eventueel beoogde effekt van nieuwsgierigheid en verdere interesse wekt. Het is ook een eenmalige uitreiking zonder follow-up, die bovendien plaatsvindt in de periode waarin scholieren geacht kunnen worden de minste aandacht te hebben voor nieuwe zaken (die niet op het leerplan voorkomen), nl. hun eindexamenjaar. Ook aan de tweede verplichting heeft de Sticusa zich niet gehouden. Hoewel ze in het Sticusajournaal van 15 februari 1973 de scholen van het voortgezet onderwijs waar ze de bundel zou gaan verspreiden omschrijft als zijnde ‘de havo-scholen, de gymnasia, athenea, lycea en de pedagogische academies’ is de bundel o.a. ook naar 6 universiteiten in Nederland gestuurd ter verdere uitdeling.
Het Instituut voor Neerlandistiek van de G.U.-Amsterdam heeft er ongeveer 700 ontvangen, welk getal volgens mij overeenkomt met de gemiddelde oplage voor normale uitgaves van poëzie in Nederland. (Het is duidelijk dat indien studenten, vooral studenten nederlands, die immers geacht moeten worden een van de voornaamste componenten van het literaire lezerspubliek te vormen, ook voor de hierboven geschetste auteursrechtbeperking in aanmerking komen, alle auteurs meteen helemaal in de steun kunnen gaan; al gun ik de studenten zelf al hun literaire meevallers, ook het Sticusa-wegwerpbundeltje).
M.a.w. De Sticusa-bundel is er helemaal niet een met een kennelijk edukatief karakter in de zin der wet. Het is hoogstens te beschouwen als een relatiegeschenk, waarvan ook de niet wettelijke edukatieve waarde hevig betwijfeld moet worden. Max Nord moet zijn getallensymboliek maar vergeten om volgens de gewone regels van het auteursrecht de participerende dichters te vergoeden. Sticusa zou daardoor bovendien op een betere wijze de participerende Antillianen en Surinamers steunen, wat zij naar eigen zeggen o.m. beoogt te doen. En dan bedoel ik niet een of twee Antilliaanse en Surinaamse auteurs, waaronder ook ik, van wie de Sticusa de toelages die ze van het Fonds voor de Letteren ontvangen pleegt te verdubbelen, maar een substantiële groep auteurs, - de bundel bevat er 24 - die gezien de grote oplage