vriendinnen die ik niet heb. De illusie van tenminste een normaal leven voor haar zoon geeft ze nooit op. Ik geef inlichtingen, maar verzwijg haar het gesprek met mijn mentor naar aanleiding van een van de laatste zinnen van mijn scriptie over het predikantenambt.
Het was uiterst onaangenaam dat die zin in mijn betoog terecht gekomen was en het is mij een raadsel hoe ik hem over het hoofd heb kunnen zien. Een onnauwkeurigheid in ieder geval die mij voor verdere versprekingen gewaarschuwd heeft. Nadat ik in vele gesprekken blijk gegeven had van mijn goede trouw is de verbeterde versie geworden: ‘Men moet het luiden der klokken niet overlaten aan armen, die slechts het gewicht van melk en honing kennen.’ Een zeer zwakke echo van de oorspronkelijke tekst, maar eenvoudiger binnen de leer te verdedigen.
Mijn moeder klaagt. Ze is nog mooi, maar de reumatiek heeft haar in zijn greep. Het kan ook niet anders in dit grote huis, waarvan niet elk vertrek verwarmd kan worden. Ik streel haar even over de wang. Een electrische deken doet wonderen, vertel ik en ik bezweer het gevaar dat volgens haar knetterend en vonkend van zo'n deken afspringt.
Aan tafel laat mijn stiefvader het wijnschenken aan mij over. Naast hem ligt de krant, ongelezen dit keer, want net op tijd realiseert hij zich mijn aanwezigheid. Hij spreekt tot mij afgebeten zinnen over de dagjesmensen die hij op zijn landgoed moet toelaten om de kosten te drukken en die buiten de paden lopen. Ik ken het probleem van a tot z, want het is het enige onderwerp dat hij de laatste jaren tegen mij heeft aangevoerd. Maar ik geef de gepaste antwoorden. Alles aan mij moet die boerse man irriteren. Ik weet dat en kijk hem eerlijk in de ogen. Geen mens zo onschuldig als ik. Want is het mijn schuld dat ik op zijn broer, mijn vader, lijk? Op Mourits, de jongere, de vrolijke, de geniale, de geliefde?
Vroeger was alles anders. Toen was ik bang voor alles. Voor deze laatste, brede Willem, die te paard door zijn kleine bos joeg, om wandelaars of Maarten op hun fouten te betrappen, om mij op te jagen als ik verdroomd tussen dor kreupelhout zat. Voor Maarten die met een stokje vierkanten en cirkels in het zand trok - is dat wiskunde Maarten? - en zelden antwoord gaf op mijn vragen - wat is er bij het huis Maarten, dat je daar aldoor naar kijkt? En mijn moeder was mooier dan andere moeders, maar nooit zo vrolijk of gewoon en ze aaide me te veel. Niet in het huis, niet in het bos. Waar zou je zeggen dat ik blijven moest?
Mijn moeder vertelde me te weinig; in het dorp kletste men te veel; het heeft te lang geduurd voor ik de ware toedracht door kon hebben.
In feite is het gebeurde slechts in geringe mate tragisch. Gebeurtenissen kunnen dat nauwelijks zijn. Er heerst een opvatting dat mensen tragisch zijn. Ik deel die mening niet.
Meer dan vijfentwintig jaar geleden fietste een groepje scholieren dag in dag uit over de Vogelenzangse weg naar het Christelijk Lyceum in Haarlem. In de zomer fietste Willem, die een jaar ouder was dan de rest, nors voorop. Dan kwamen Mourits, die bochtjes reed en naar de takken boven zijn hoofd sloeg, en Maarten, de boerenzoon die Mourits vóór school nog zijn huiswerk zou laten overschrijven. Mia sloot de rij, met een hand aan haar rokken en telkens lachend als Mourits haar voor de wielen reed. In de winter reed Willem nog steeds nors voorop en sloot Maarten de rij, omdat ze anders door Mia's toedoen te laat op school zouden komen. Een bekend troepje, zwaaiend begroet door de inwoners van Vogelenzang.
Toen Willem in de voorlaatste klas van de H.B.S. bleef zitten, sprong Mourits vrolijk het leerjaar bij zijn broer binnen, voornamelijk op de resultaten van Maarten's sommen. De leerkrachten krabden zich eens achter het oor toen ze de twee zonen van de jonkheer van Vogelenzang zagen, vermoedden een weinig wetenschappelijke list van de Heer der schepping om zoiets tegenstrijdigs binnen één ark te zetten en begonnen er om beurten mee de drukke Mourits het klaslokaal uit te zetten.
Hun vader kwam het te weten. Niet omdat Mourits onder het deemoedig beloven van beterschap de directeur niet zover had weten te krijgen de zaak nog eens aan te zien, maar omdat Willem zijn mond voorbij praatte. Mourits kreeg twee weken na vieren huisarrest. Mourits nam Willem niets kwalijk maar nam wraak door zijn charme wijd en heerlijk over de leraren uit te strooien. Tegen de herfstvakantie tekende hij kaarten op het bord voor de aardrijkskundeleraar, construeerde hij Maarten's briljante sommen na voor de klas en was hij aanvoerder van het handbalteam. Op de meeste vragen wist hij niet de juiste antwoorden, maar wel die waarmee hij leraren en lachers op zijn hand kreeg. Willem zat breed achterin de klas en zweeg.
In het eindexamenjaar werden de tegenstellingen binnen het kleine peloton nog sterker.
Lang broedend en stijfhoofdig als een goede boerenzoon was Maarten de onbeduidende verklikkerij van Willem niet vergeten.
Trager in het begrijpen van het gemak van 2πr dan van de strenge wil van zijn vader klopte Willem een keer bij Maarten aan om hulp bij de wiskunde. Het resultaat van dat korte gesprek was dat Willem die lange hete zomer zonder begrip maar grimmig op de wiskunde zat te turen, terwijl de jongere Mourits (gesteund, geholpen, gestuurd door een zeer didactische Maarten) door de weiden van Vogelenzang dartelde. Niet alleen koppige wrok speelde bij Maarten een rol. Inmiddels vergrijsde boerenzoons hebben Maarten en Mourits verschillende malen betrapt in de schaduw van de iepen. Maar boerenzoons zien meer in de natuur: koeien bespringen koeien op klaarlichte dag en bij de kikkers in de sloot is het geslacht niet eens te onderscheiden. Bovendien is wat de zonen van de heren doen met de zonen van de boeren, wel gedaan.
Maar niet alleen Maarten was verliefd op de lenige gestalte van zijn vriend. Laten we Mia niet vergeten, die, elke zomer achter Mourits aanfietsend, dat donkere hoofd kon bekijken en die