Een nietszeggende inleiding
De meeste bloemlezingen willen idealiter een dienst bewijzen aan lezer en dichter: de lezer raakt bekend met bepaalde gedichten, de dichter raakt bekend. Realiter echter dienen bloemlezingen de gemakzucht van de lezer, berokkenen zij financieel nadeel aan de dichter en lijden zij voorts aan de nadelen die inherent zijn aan selecties: dat men maar een beperkt zicht krijgt op het veld dat een dichter bestrijkt, dat men overgeleverd is aan de keuze van de bloemlezer, dat men voortdurend zijn inlevingsvermogen moet bijstellen en vooral dat de inleidingen nauwelijks of niet corresponderen met de bloemlezing zelf.
Bloemlezingen kunnen evenwel van belang zijn wanneer zij programmatische inleidingen bevatten die zijn afgestemd op de nieuwe poëzie die zij introduceren. Zij markeren dan beslissende wendingen. In het verleden heeft dit gegolden voor Nieuwe geluiden (1924), voor Prisma (1930), voor Atonaal (1950), voor Nieuwe griffels schone leien (1954). Er zijn wel bloemlezingen verschenen die die pretentie ook hadden (Dichters van morgen, Paradox, Met andere woorden) maar niet hebben waargemaakt. Thans is een bloemlezing verschenen, Vijftig na '50, waarop Tom van Deel reeds met een Gemengd gevoelen heeft gereageerd in het vorige nummer van De Revisor.
Het is ‘de betrachting van de samenstellers om in deze nieuwe bloemlezing een overzicht te geven van de diverse soorten poëzie, die na de Vijftigers werd geschreven’. Hiermee valt de bloemlezing dus in de categorie dienstverlenende bloemlezingen, waarover ik hierboven een impliciet oordeel heb geveld.
Daarnaast bevat zij een inleiding die tot titel draagt: ‘De werkelijkheid als uitdaging’. Aan dit opschrift kan zeker geen gebrek aan traditionaliteit, zo niet universaliteit verweten worden, waarmee het uiteraard nietszeggend is geworden. Zo kan immers alle poëzie worden gekarakteriseerd, terwijl niemand zal willen ontkennen dat er overeenkomst bestaat tussen enerzijds Nijhoff met zijn: ‘De werkelijkheid te verwerken, en haar werkelijkheid te laten, zie hier het doel van de kunst’ en anderzijds Sybren Polets ‘Niet een andere werkelijkheid, maar dezelfde werkelijkheid/anders. Niet anders, maar zichtbaarder, /doorzichtiger’. Deze citaten liggen in hetzelfde perspectief als vanwaaruit de Neo-realisten, de Nul-groep en wie dan ook werken. Alle dichters isoleren brokjes werkelijkheid, arrangeren die waardoor intensivering der werkelijkheidsbeleving ontstaat. De lezer ‘realiseert zich een ogenblik het ongewone van het gewone, een nieuw aspect van de werkelijkheid waarin hij ziende blind was’, aldus Bernlef. De titel van de inleiding typeert dus niet; de inleiding zelf ontbreekt het aan weldoordachte typeringen.
Wie zoals de inleiders, Willem M. Roggeman en Hans van de Waarsenburg, van de ontwikkeling na Vijftig beweren dat zij enerzijds een ‘merkwaardige stroomversnelling’ heeft doorgemaakt en anderzijds dat ‘controversionele stromingen’ elkaar opvolgen, zou toch eerder moeten concluderen tot stilstand dan tot ‘versplintering’ in de hedendaagse poëzie. In de wirwar van stromingen ontdekken zij niettemin een ‘belangrijkste evolutielijn’: versobering, toenemende aandacht voor de eenvoudige dingen