Gemengde gevoelens
Geluyter
Hij vulde mede die ondraaglijke achterpagina van De Nieuwe Linie, hij was PC-redacteur, hij schreef niemendalletjes in de VPRO-gids, hij maakte ook een verhalenbundel, een film-script, een kind en een kinderboek, hij is goed voor veel en nergens te goed voor. En nu: columnist van Het Parool, de krant zonder gezicht waarvoor je kunt werken zonder je gezicht te verliezen, wat zeg ik, waar Guus Luyters ons wekelijks vanonder zijn verwilderde haardos nors in de ogen kijkt.
Wat 'n zegen dat er steeds meer kranten en periodieken bestaan, waarin men maar aan kan hopperen, waar een lenige, liefst met alle winden meebuigende penen een interessante, d.w.z. ‘inne’ vriendenkring nog de enige eisen zijn die aan een columnist gesteld worden. Zo vulde Het Parool in 1973 een flink deel van zijn voor ‘Boeken’ bestemde ruimte met de beschamende recensietjes, maar vooral - daar hoefde zelfs geen boek voor gelezen - met de terecht in rouwrand gezette kolommen van Luyters.
Toen het niet meer te harden werd, ben ik ze - helaas te laat - gaan uitknippen. En om het werkwoord ‘hopperen’ nader te omschrijven, leg ik hier twee citaten naast elkaar.
Luyters (Parool 6-10-'73): ‘Een heel enkele keer ben je erbij als het gebeurt. Je ziet in een wedstrijd tegen DWS een zekere Johan Cruijff in het eerste van Ajax aantreden en zodra hij een keer aan de bal is geweest is er geen twijfel meer mogelijk. Op een winterse morgen in 1970 kwam er op de redactie van Propria Cures een enveloppe binnen, waarin gedichten van een zekere Henk Spaan bleken te zitten. Eén blik op die paar schaars betikte velletjes papier was genoeg om me ervan te overtuigen, dat hier iets bijzonders aan de hand was.’
En Hopper (Volkskrant 19-11-'73): ‘Eens in de zoveel jaar word je met
iets of
iemand geconfronteerd waarbij je onmiddellijk weet: Dit is het! of: Dit is 'm!
G. Luyters
Ik had dat bijvoorbeeld op 22 november 1964 toen ik voor het eerst een 17-jarige voetballer zag spelen in zijn eerste wedstrijd in Ajax-I voor het Amsterdamse publiek.’ Ik bespaar u de naam; daarop volgt: ‘Iets dergelijks overkwam me de vorige week. Door mij naar de Bijenkorf te begeven had ik gratis voor niks niemendal het prachtboek
De vrouw in het maanlicht van Herman Pieter de Boer.’
Twee hoogtepunten in hun leven: de ontdekking van Cruijff - gezamenlijk - en de ontdekking van Spaan en De Boer - ieder voor zich. Maar wat zie ik? Ook Hopper meldt in dezelfde aflevering van 19-11 Henk Spaans bundel 'n Lach en 'n Traan. En zoals Luyters van Spaans sterke dichtregels:
aloha, graag nog wat jenever in mijn cola zegt dat het ‘een standaard bestelling werd in diverse Amsterdamse incrowdcafé's’, zo noemt Hopper het volgende vers van Spaan ‘klassiek (zij het vooralsnog in beperkte kring)’:
De dichter dicht niet maar opent verre verschieten b.v. van tientallen vrouwen met prachtige tieten.
Dus het een of het ander: óf Luyters is het zoveelste pseudoniem van Hopper, óf Spaan is een groot dichter. Laten we het op het laatste houden - Luyters mag er toch niet voor niets de helft van de boekenruimte aan besteden - en met spanning het antwoord op de hamvraag volgen:
- Wil je het je lezers gemakkelijk maken?
‘Daar denk ik nooit over na. Ik wil alleen maar verstrooiing bieden. Als de mensen iets dat ik schrijf leuk vinden, dan vind ik dat leuk. Verder kan het me niet schelen.’
Goed geantwoord, leuk × leuk = leuk, en over naar column twee van 10-11-'73. Weer een kwart pagina prietpraat over mystificaties met gedichten door ik en m'n vriendjes, uitmondend in de aankondiging van Tim Krabbé's bundel Vijftien goede gedichten, met de toevoeging ‘een neuslengte vóór 10 mooie gedichten