boeket uit haar snoet wegsnijden, weghakken. En dat domme
hoofdje en die platvloerse kont.’
Maar zij vroeg, nadat zij naar zijn gemurmel geluisterd had:
- Ach mijnheer, ik ben maar een gewoon dienstmeisje en niet op school gegaan. U hebt toch zeker uw vriendinnen?...
- Juffrouw Paraska! U bent eenzaam en ook ik ben eenzaam. Allebei zijn wij eenzaam. Hebt u gezien hoe ze ons vandaag allemaal in de steek lieten? Als u er niet was, zou ik nog eenzamer zijn, maar zo ben ik heel wat minder eenzaam. Ik zoek geen geleerdheid in de vrouw, maar hart en ziel. - ‘Wat een lippen! Er in bijten, zich in die weelderige vuurzwam persen! Zich tegen die tieten als wittebroden aandrukken en dit godgevallige commiesbrood volstoppen. Haar de genadestoot geven en vergrendelen, tot ze een scheet moet laten!’
- Misschien dat mijnheer eerst wat in het winkeltje wil kopen, want verderop is geen kruidenier meer.
Instinctief zochten ze hun toevlucht in de schaduw. Van de hoek van de straat rook het naar appels en tomaten. In de winkel, op een bankje, zat een vette hamster in zijn zondagse pak. Een winkelier, dronken van het vet van zijn eigen vlijt, vermengd met een scheut langzaam geslurpt bier. Hij kwam in beweging, kroop naar hun voeten en liet glanzende tomaten zien.
- U koopt niets, juffrouw Paraska?
- O, ik eet niet veel. En ik heb nog wat van het middageten over.
Zij was verlegen. Hij vroeg haar naar haar maag, vergetend dat zij uit een land kwam waar het geoorloofd is naar de kleur van de ogen te vragen, naar de melodie van kerkliederen, naar de gezondheid, maar waar het niet past, waar het onbehoorlijk is zúlke aardse zaken ook maar te noemen. Zij stond daar verlaten naast hem, gedrongen, met het figuur van een bergbewoonster.
- En misschien zou u, juffrouw Paraska, een uitnodiging voor een klein etentje aannemen? Ik koop er nog wat tomaten bij en een uitje voor een kleine salade, yoghurt in plaats van zure melk, en wat zullen we smullen! En u zult niets hoeven op te warmen bij deze hitte. - ‘Dit droefgeestige kontje moet worden opgevrolijkt. In plaats van een witte sluier bied ik haar een avondmaal van tomaten en yoghurt aan. Daarna hup-hup. Stempel erop - en klaar!’
Zij glimlachte zo vertrouwelijk en zacht dat hij niet op een antwoord wachtte.
- Donnez-moi encore une bouteille et quatre tomates, richtte hij zich tot de hamster.
Toen zij de straat op kwamen, sloeg de loden hamer van de hitte opnieuw op hun hoofd. Hij maakte hun kleren van glas en brandde hun voetzolen. Het zwarte foedraal rook naar een begrafenis, de tomaten verdedigden de zomer.
- Hier is het. Matuga wees op een huis, en toen Paraska met een ruk omhoog keek, herhaalde hij:
- Hier! - tegelijk met zijn kin naar een kelderraam wijzend.
De treden die naar de kelder leidden, dampten van het cement, fris en hard. De overgang was zo plotseling dat Paraska ervan rilde, maar Matuga deed de deur naar de kamer al open. Een zonnige frisheid nam hen op. Paraska bleef bij de deur staan, met het foedraal en het vuurrode tasje.
- Misschien kan ik wat helpen? U bent vast moe. Rust u wat uit, dan zal ik alles klaarmaken.
- Maar juffrouw Paraska, geen sprake van. Ú moet eerder uitrusten. U als vrouw hebt eerder recht op een poosje rust. Zet u het vaandel maar in de hoek. Misschien wilt u uw handen verfrissen?
- Ach, mijn handen gaan wel, maar mijn voeten branden vreselijk.
Hij liet zijn blik langs haar omlaag glijden. Uit de zwarte, nauwe schoenen zwollen de opgezette wreven, vermoeid en omspannen door de koorden van de aderen. - ‘Een arme keukenmeid met nauwe schoenen. Maar als zij met deze hitte haar schoenen uittrekt, dan jezusnogantoe zal het niet te harden zijn van de stank.’
- Juffrouw Paraska, ik zie dat er geen brood in de kast is, ik ga vlug naar een winkel. Maar u kunt zich intussen wat opfrissen, uw handen en voeten wassen. Hier hebt u een waskom en hier is zeep. Wacht - en hier een schone handdoek. Ik ben in een kwartier terug.
Paraska keek hem onzeker aan.
- En hier hebt u de sleutel. Hij haalde de sleutel aan de buitenkant eruit en stak hem aan de kant van de kamer in het slot.
- U bent hier thuis.
- Maar ik ben... ja werkelijk... U bent zo goed... U hebt voor morgen vast veel te leren en ik neem uw tijd in beslag... - ‘Een lyrische keukenmeid. Maar laten we niet vertederd worden! Een kont, geen ziel. Mijn voeten branden, zei ze. En tussen haar benen? Daar heeft zich schuim gevormd, niet?’
Hij liep naar het raam en deed het dicht. ‘Waarom, voor de duivel, moeten ze weten wie ik hier naar toe heb gesleept.’
Toen hij de trap opliep, verwachtte hij beslist het knarsen van de sleutel te horen. Maar nee. De straat lag al in de schaduw. In plaats daarvan woedde de hitte nu hoger, als een kudde op hol geslagen gouden paarden. Door de trillende lucht glansden de daken regenboogkleurig en ergens uit een park klonk het geschreeuw van kinderen, dan weer het aanzwellend geknars van de tram. Hij liep naar het winkeltje. Lichtvoetig.
‘Er wacht iemand op me. Belachelijk... belachelijk. Zo dadelijk keer ik terug naar een vrouw. Een mooie vrouw is me dat. Paraska. Wacht! Ach nee, kletskoek. Maar wat een lippen heeft ze, dat zijn pas lippen...’ Zijn gedachten raakten in de war. Toen hij weer thuis kwam, merkte hij dat de ene helft van het raam een beetje openstond en dat er voor de kier iets donkers hing. Toen hij de treden afliep, raakte zijn bloed heftig in beweging. Het had het eerst van al het spoor geroken en sloeg nu aan. En reeds meldden zich al zijn zintuigen, gereed voor de ontmoeting. Als eerste gingen de neusgaten erop af en zochten door de betonnen koelte naar een geur. Welke geur? Of liever: de geur van wie? Ze hadden succes. Een geur van zeep,