De Revisor. Jaargang 1
(1974)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Het wonderEr zijn, ondanks de nacht, veel mensen
op de been. Men heeft zich rond
een lege fles geschaard.
Gesproken wordt er niet. Iemand
bukt, verstrijkt een lucifer
en deinst geschrokken terug:
een knal, vonken en een schicht.
Dan roept men ah!, hoewel de pijl
niet is te zien, het mist.
| |
QueesteOoit heb ik op het hemeldak geschaatst,
ik wilde inzicht in het ondermaanse.
Er lag geen enkel wak, wel was het opper-
vlak doorzichtig nu en dan, en éénmaal
heb ik door zo'n raam een sterveling
gezien: een vis, hij had zich bij het vallen
van de vorst niet in de grond verscholen
en was voor altijd bijgezet in glas.
| |
De engelenDe huisbaas is verdwenen;
wie hier ook binnenkomt
vertrekt weer, zonder groet.
Het is het grootste huis
dat ooit is opgetrokken,
het uitspansel gelijk,
zó hoog, dat geen sterveling
weet heeft van de spreeuwen
die zich scharen in de nok.
| |
Het hiernamaalsDe goudvis hapt naar lucht
en kust, voordat hij sterft,
terloops zijn spiegelbeeld,
en blijft dan roerloos drijven,
wachtend op de hand van God,
de intree tot de gootsteenbak.
| |
Het laatste oordeelIn de achtertuin bevinden zich
de resten van de jongste dag:
een leeg aquarium. Het rotsje
droog, de slakken opgelost,
de thermostaat gebarsten; zelfs
regen brengt geen leven meer,
maar sijpelt even snel weer weg.
Het wachten is op bovenaardse
krachten, kinderen die na het eten
spelen in de tuin; en op hun bal,
die alles wat hem rest, zijn groen
beslagen ramen, breken zal.
|
|