De Revisor. Jaargang 1
(1974)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
rekte gelijkhebber heeft gelezen, weet dat er van deze Vlaamse ruziezoeker en dorpsroddelaar geen zinnig woord te verwachten valt. Met dure woorden, zoals ‘technocratisch’, ‘interdisciplinair’ en ‘romanesk’ tracht hij de lezer zand in de ogen te strooien. En het is inderdaad maar het beste bij Speliers in slaap te geraken, want wie werkelijk moeite gaat doen iets uit diens wartaal op te diepen, weet zich spoedig de wanhoop nabij. Elke helderheid is zoek in dat brein. Of het nu Speliers' poëzie betreft, waarin de taal wel weer in alle hevigheid zal zijn uitgebuit, maar waar niets van te maken valt, of zijn essays, het is een en al chaos waar hij ons mee opzadelt. Verwijt hij in zijn polemiekenbundel Weverbergh en Leus gebrek aan ‘literair-wetenschappelijke ernst’ bij de samenstelling van hun Boon-boek (een mogelijk wel gerechtvaardigd verwijt), dan is hij zelf toch althans de laatste die zich zo'n aanval kan permitteren. Het verbijsterend bewijs van eigen ondeugdelijkheid heeft Speliers immers nu geleverd met zijn - veel voetnoten bevattende - ‘creatieve essay’: Gerard Komelis van het Reve & de groene anjelier. Wie dat boek uitkrijgt, tracteer ik. Ik heb mezelf tijdens de lectuur overvloedig van drank moeten voorzien, om het uit te krijgen en te houden. Ook met de stille hoop dat, licht beneveld, mij de taal van Speliers wat meer zou aanspreken, of dat de tekst mij wat meer verband zou openbaren, maar het heeft niet geholpen. Er valt ontzaglijk veel tegen dit Huldeboek-Van het Reve in te brengen. Vooreerst is daar het volslagen gebrek aan ernst waarmee Speliers zijn taak opvat. Het gaat hem minder om Reve dan om hemzelf, hij bespreekt wat hem goeddunkt, en negeert wat hij niet weet maar bij rustige bestudering (een reisje naar Holland om eens in een bibliotheek te gaan zitten, bijvoorbeeld) best had kunnen weten. Zo ongeveer het enige boek dat hij in zijn pseudo-wetenschappelijk essay erbij haalt, is Marcel Eck, Homosexualiteit. Voor de rest een paar interviews en Reve's boeken, niet te vergeten. Dat Speliers zo weinig documentatie | |
[pagina 61]
| |
tot zich heeft genomen, zal wel uit zelfbescherming zijn. Wie werkelijk iets zinnigs over Reve wil beweren brengt zich toch minstens op de hoogte van wat er al aan zinnigs over Reve ís beweerd. Wie, zoals Speliers doet, weigert kennis te nemen van die Reve-literatuur schrijft gegarandeerd een grotendeels overbodig boek. Nu schrikt Speliers voor overbodige boeken niet terug; het is hem al goed wanneer het helemaal, authentiek, uit hemzelf is gekomen. Ergo: Het gaat Speliers niet om lezers, niet om Reve, maar uitsluitend om zichzelf. Men zou een paar bladzijden uit dit (er driehonderd tellende!) boek moeten lezen om aan den lijve te ervaren wat een volslagen gebrek aan ordenende creativiteit deze Vlaamse Reve-aanbidder opbrengt. De idee dat Reves werk, en dan vooral vanaf ‘Op weg naar het einde’ dat Speliers Reves Meesterwerk vindt, ‘taalgeworden homosexualiteit’ zou zijn, krijgt in dit lijvige essay onvoldoend helder reliëf. Het blijkt maar weer dat alleen distantie tegenover eigen bewondering een leesbaar essay kan opleveren. Speliers onderkent in Reves latere boeken een zgn. ‘desultorisch schrijfpatroon’, waarmee hij doelt op Reve's eigengenoemde ‘geoudehoer’. Welnu, in een poging de Meester niet alleen te begrijpen, maar ook na te volgen produceert Speliers een aberratie van Reve-taal en -constructie, waardoor zijn boek nog eens dubbel zo onleesbaar wordt, en naar aanleiding waarvan je gerust de vraag kunt stellen of iemand die zó schrijft wel iets zinnigs over Reve kan opmerken. De chaos bij Reve is altijd in schijn chaos, bij Speliers staan we oog in oog met de échte Chaos. Hij heeft Reve willen zijn (uitgaande van de verkeerde gedachte dat alleen wie zich identificeert met de Maker goed over Hem schrijven kan), maar is jammergenoeg heel duidelijk Speliers gebleven. Zelf is hij er trots op: ‘Ik schrijf mijn Boek in wildweststijl’. Ergens anders spreekt hij van ‘een intuïtief-essayistische gooi met de pet’. Het dieptepunt en het bewijs van hoe abject egocentrisch Speliers essayeert, vormt wel de nu volgende toevoeging tussen haakjes bij een citaat van Reve: ‘Mijn God, waarom komen de tranen weer in mijn ogen? Wat bezit Mijn Schrijver toch dat hij er in slaagt met de simpelste woorden de Diepste Ontroering te wekken? Komt het door de bijbelse allusies? Kop op, jongen! draag er zorg voor dat je essay niet door tranen wordt uitgewist!’ Men zal het met mij eens zijn dat wie zoiets schrijft beter eerst eens goed had kunnen uithuilen, alvorens verder te gaan. T.v.D. |
|