gespletenheid van een maatschappijstructuur, waaraan door de auteur op intrigerende wijze vorm is gegeven.
Deze gespletenheid ligt, gemakkelijk herkenbaar, in de roman besloten; het is zelfs zo dat zij het wezen van de roman uitmaakt. Edgar Wibeau is een Duitse Holden Caulfield - in die zin dat hij het gemodelleerde leven van het Oostduitse plaatsje Mittelberg als zeventienjarige ontvlucht om in Berlijn de volkomen vrijheid te genieten. Salingers The catcher in the rye (door Edgar bewonderde literatuur) is het voorbeeld. Maar een werkende jongere in de ddr wordt geacht van dit soort literatuur niets te weten, noch van Segals Love story-sensitiviteit die in de teneur van Plenzdorfs roman is te ontdekken. En een schrijver wordt niet geacht vanuit een dergelijke (niet socialistisch-realistisch getinte) gevoeligheid te werken. Plenzdorf echter blijkt zijn literatuur goed te kennen. Hij parodieerde de jonge Goethe en diens roman Die Leiden des jungen Werthers en trok zo, in nauwgezette speelsheid, een verschansing op waarachter hij zichzelf verstopte. Zijn roman is een maaksel, met een zorgvuldig gekozen stof heeft Plenzdorf een even nuchter als briljant spel met de literatuur gespeeld. Om zijn werkelijke gevoelens te verdoezelen.
De gespletenheid zet zich voort in de schriftuur. Edgar vindt in Berlijn een onderkomen in een volkstuinhuisje, waar het ‘miskende genie’ (Edgar over zichzelf) ledigheid en volstrekte individualiteit beleeft. Hij geniet ‘echte’ muziek (‘niet de een of andere Händelsohn Bacholdy’), schildert (veel kleuren), danst met zichzelf op de door hemzelf geschreven song (‘Oh, Bluejeans’). En wanneer hij daarover vertelt, praat hij in een idioom dat een Duits equivalent is van Caulfields Amerikaanse taalgebruik. Maar omdat dit in de ddr-literatuur niet is vol te houden, omdat dit tot pijnlijke conflicten leidt, laat Plenzdorf zijn jonge W. Goethe's roman vinden (op de plee) en hem vervolgens daaruit citeren. In zijn sociale contacten praat Edgar Werther na, in zichzelf gekeerd Caulfield.
Dit is overigens geen toevalstreffer, Plenzdorfs greep in de literatuur is zeer weloverwogen. De uitbarsting van subjectiviteit die, dit jaar precies twee honderd jaar geleden, Die Leiden des jungen Werthers veroorzaakte (en niet alleen deze roman), en die de burgerlijke bedrijvigheid uit haar gezapigheid deed opschrikken, is zeer wel vergelijkbaar met de in onze jaren om zich heen grijpende sensitiviteit; in beide gevallen is sprake van een reactie op de burgerlijke verstandelijkheid van maatschappelijke dogma's die de mens van onderschikt belang hebben gemaakt. Maar deze vergelijking geldt niet voor de Oosteuropese landen, waar het maatschappelijk systeem de samenleving nog onder controle heeft. En dan komt Plenzdorf die, hoewel gecamoufleerd, aansluit bij de trend van het westen. Ik zei echter al dat het wezen van de roman in de gespletenheid ligt, m.a.w., het zijn niet de overeenkomsten die van belang zijn (want die vormen slechts de verschansing), maar juist de verschilpunten.
Edgar Wibeau is eigenlijk maar een rare snuiter, en Plenzdorfs roman een loze constructie van citaten, indien er achter die verschansing niets zou zitten. Maar door over de vorm van Plenzdorfs roman te praten, wordt het mogelijk achter diens literaire verschansing te kijken, kan de auteur van achter zijn tekst tevoorschijn worden gehaald. En dan blijkt Ulrich Plenzdorf iemand te zijn die zich tezeer van zichzelf bewust is om met de op hem beslag leggende maatschappij overweg te kunnen, te weldenkend om toevlucht te zoeken in de fraseologie van bijvoorbeeld de (ook in de DDR bloeiende) jezusbeweging of in die van het bureaucratisch marxisme. Plenzdorf is een (om dat modewoord te gebruiken) dissident, maar tegelijkertijd verstandig genoeg om zich toch aan te passen - om niet onder te gaan. (‘Ik idioot wilde altijd overwinnaar zijn’, zegt Edgar.) En wat Plenzdorf als burger niet wil of kan, kan hij als schrijver wel: in de literatuur trekt hij de uiterste consequentie: hij stapt eruit. Ulrich Plenzdorf pleegt een literaire vorm van zelfmoord.
Dit is, uiteraard, slechts een interpretatie, maar wel een interpretatie waartoe de roman alle aanleiding geeft. Edgars genie is niets anders dan zijn door zijn samenleving verdrongen Ik. ‘Mijn grootste voorbeeld is Edgar Wibeau’, zegt Edgar Wibeau, en: ‘Ik had iets tegen zelfkritiek, ik bedoel: tegen openlijke. Dat is op de een of andere manier vernederend. Ik weet niet, of iemand mij begrijpt. Ik vind, dat men de mens zijn trots moet laten.’ En in zijn verbale strijd met de samenleving citeert hij Werther: ‘Men kan veel ten gunste van regels zeggen, zo ongeveer wat men tot lof van de burgerlijke maatschappij kan zeggen. Een mens die zich naar haar vormt zal nooit iets tot stand brengen wat smakeloos en slecht is, zoals iemand die zich door wet en welstand laat modelleren, nooit een onverdraaglijke buurman, nooit een merkwaardige booswicht kan worden; daarentegen zullen alle regels ook, men kan zeggen wat men wil, het ware natuurlijke gevoel en de ware uitdrukking ervan vernietigen!’
Dit citeert Edgar nog eens na zijn dood, want Edgars verhaal bestaat uit zijn eigen commentaren en reflexies op en n.a.v. gesprekken die na zijn dood over hem worden gevoerd. Edgars dood is, schrijft Plenzdorf, volgens de artsen het gevolg van een ongeluk, maar juist daarna begint, bij Plenzdorf, Edgar te praten. Edgar is zich zijn dood bewust, en er is slechts één vorm van zelfbewust sterven: de zelfmoord. Toch laat Plenzdorf zijn jonge W. geen, zoals met het voorbeeld Werther immers wél het geval is, zelfmoord plegen. De zelfmoord is in deze roman slechts een uitvloeisel van een door de auteur benutte romanstructuur. Maar daarom des te veel zeggender. Citaat, maaksel, verschansing, niks nieuws, niks authentieks. Het waarom van dit spel blijft ongezegd. Of toch? Over Satchmo zegt Edgar: ‘sommigen houden hem voor dood’ en hij vindt dat onzinnig omdat diens jazz niet dood te krijgen is.
Dat zou dan in de literatuur ook zo moeten zijn. Maar in plaats van literatuur te schrijven, verstopt Plenzdorf zich áchter de literatuur. Hij speelt een spel, en pleegt daarmee een literair-technische zelfmoord.
Daar horen we nooit meer iets van!