De Revisor. Jaargang 1(1974)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Hendrik van Teylingen Ommetje bezuiden de bijlmermeer I In rechte lijn naar Abcou gaat niet: Halverwege probeert het spuitzand Ineens je laarzen op te slurpen Zodat je helaas in je broek zijkt. Dag Abcou. Je koerst een smalle dijk Op van brokkelkluiten en stumpert En glibbert tot je moet lachen, want Eigenlijk tippel je als een kievit. II Vlak voor ik haar per abuis plat trap Ratelt een eend uit haar nest: een gat In het gras, uit de wind, gevuld met Zeven welgelegen eieren. O jawel je kan ze meegappen, Maar als normaal mens raak je ze niet Eens aan: even je vlakke hand er net Boven - lauw - en kalm doorkuieren. III Wel godvergodvergodverdomme, Jij smerige stinkende gore Godgodgodverdommese rothond, Donder op naar je gore rotmoer! Aldus de eenzame wandelaar stoer Van angst tegen het mormel, dat krom Van achterdocht en met platte oren Grommend terugdeinst over de modder IV Wel eens alleen in het zand gestaan? Een vlakte zonder één heuveltop En geen vogelijn dat je toefluit, Zo onwaarschijnlijk alleen? Oh boy... Uit de stilte zwelt een gegrom aan, In het gegrom doemt een gevaarte op Dat nadert, het braakt ballen walm uit En je hoest en het chauffeurtje gilt: hoi! V Terwijl de wind het snot uit je neus Blaast, de middagzon je zweet wegbrandt En er stuifzand in je ooghoeken kit, Stroom je gaandeweg boordevol dorst. En daar klinkt fijn op tijd het geklots Van de vergaarbekkens bij Driemond: Triljarden frisse slokken, je hete Gezicht erboven doet gauw een keus. VI Een zaadpluisje op je lip is precies Hetzelfde als al die flatblokken In de Bijlmermeer: een stukje vlijt Van Ma Natuur en Pa Werkelijkheid. En het feit dat ik onverschrokken Zoiets wezenloos en vaags verkies Te zeggen komt uit dezelfde bron: Kluitenbrei met een kwak lucht en zon. Vorige Volgende