wortel hebben?
De taak, die Allan Janik en Stephen Toulmin op zich hebben genomen, is geen geringe: zij willen Wittgenstein bij wijze van spreken ‘denaturaliseren’ en weer inlassen in het culturele patroon ‘Wenen rondom 1900’. Want, zo stellen ze nadrukkelijk, alleen wanneer wij Wittgenstein in de context van de literaire en wijsgerige stromingen zien, die in het Wenen van die jaren aan de orde waren, kunnen wij een inzicht krijgen in de filosoof en ‘de mens’ Wittgenstein.
Wenen een ‘proefstation voor de wereldondergang’? Welnu, het was tevens een proefstation voor tientallen stromingen, die in onze eeuw ingang zouden vinden. Adlers Individualpsychologie, Freuds Psychoanalyse, Herzls Zionisme, de seriële muziek van Anton von Webern, Machs denkbeelden, die baanbrekend voor de Relativiteitstheorie zouden zijn, de Statistiek van Boltzmann en - Hitlers rassentheorieën. Hitler en Wittgenstein zijn jaargenoten, beiden zijn in april 1889 geboren, ze bezoeken in Linz dezelfde ‘Realschule’ en zijn beiden vanaf 1907 weer in Wenen: maar het is niet alleen de symboliek van de samenloop van toevalligheden die de gedachte oproept, dat we in Hitler Wittgensteins tegenpool kunnen zien. Wittgensteins doel was de unio mystica van logica en ethica, Hitlers missie op aarde - sit venia verbo - was het, deze begrippen zo niet op te heffen, dan toch zeker in een nieuw licht te plaatsen. Op dit paradoxale aspekt van Wenen, het naast elkaar bestaan van extreme stellingen, wordt door de auteurs herhaaldelijk gewezen. Zij hadden in dit verband ook Sigmund Freuds lijfspreuk kunnen aanhalen: Flectere si nequeo superos, Acheronta movebo, wat - vrij vertaald - neerkomt op: zo niet met God, dan met de Duivel.
Een drietal namen is in deze opsomming niet genoemd: Karl Kraus, Adolf Loos en Arnold Schönberg. De uiteenzettingen over Kraus, Loos en Schönberg vormen de kern van het boek. De satiricus, de architekt, de komponist en tenslotte steeds weer de filosoof van wie kennelijk niemand weet of we hem als logicus of als ethicus moeten beschouwen. Zal een onderlinge confrontatie - ‘a complex, cross-disciplinary study’ - helderheid hieromtrent verschaffen? Het antwoord is (voorzover het het ontstaan en de ontwikkeling van Wittgensteins filosofie betreft) zonder meer bevestigend.
Karl Kraus: satiricus, polemicus, fanaticus. Fanatiek voorvechter namelijk van de absolute zuiverheid van denken, schrijven en handelen. Onzindelijkheid in welke vorm dan ook was de gehate tegenpool. Voor Kraus bestond er geen verschil tussen denken, schrijven en handelen: verantwoord schrijven komt voort uit verantwoord (d.w.z. zuiver) denken - zonder logica (denken) geen ethica (handelen).
Karl Kraus is in Nederland weinig bekend, het lijkt dus nuttig hier wat dieper op zijn werk in te gaan. Evenals Kierkegaard ziet de polemicus Karl Kraus de polemiek als ‘indirekte kommunikatie’. Het doel van de polemiek is immers tweeledig: aan de ene kant wil zij illusies uit de weg ruimen, aan de andere kant wil ze de van zijn illusies beroofde mens kreatief maken. De polemicus kan en wil niet overtuigen (zijn overtuigingen niet ook weer illusies?) maar hij wil de lezer door zijn paradoxale stellingen in een positie dwingen, waarin deze een keuze moet maken.
Op 19 november 1914, na het uitbreken van de Wereldoorlog, houdt Kraus zijn beroemde rede ‘In dieser grossen Zeit (die ich noch gekannt habe, wie sie so klein war; die wieder klein werden wird, wenn ihr dazu noch Zeit bleibt)’. Hij sluit met de woorden: ‘Wer etwas zu sagen hat, trete vor und schweige’. De radicale pacifist Kraus wil hiermee zeggen: in plaats van door de katastrofe met stomheid te zijn geslagen, heeft de nationale roes de tongen losgemaakt en de schade die hierdoor wordt aangericht zal misschien groter blijken te zijn dan de materiële schade.
Het hoofdstuk over Kraus is een van de beste beknopte beschouwingen over deze bijzonder lastige schrijver en moralist, waarvan het werk helaas volstrekt onvertaalbaar is, zoals ook de auteurs spijtig opmerken. Hun slotsom over Karl Kraus luidt: ‘Like no other writer, except possibly Nestroy, Kraus believed that his mission was to show the world how every statement had an unspoken moral dimension, by virtue of what might be termed its ‘pre-established harmony’ with morality.’
‘Ornament und Verbrechen’: onder deze titel verschijnt in 1908 een bundel opstellen van de hand van de architekt Adolf Loos. ‘Like Kraus, but in contrast to Gropius and the Bauhaus, Loos was not doctrinaire, nor did he attack ornamentation as such, since he did believe that it could be acceptable as long as it was organically related to cultural life.’ Wij zien dus, dat ook voor de architekt de maxime geldt: verantwoord handelen (in dit geval bouwen) komt voort uit verantwoord denken. Voor Loos was helderheid, zuiverheid en de eenheid van individu en maatschappij de ultima ratio van de architektuur; uit de inspanning van de enkeling (ethica) groeit de overkoepelende orde (logica). Alles wat ons af kan leiden van dit essentiële punt is verwerpelijk. ‘This is the meaning of Loos's assertion that he was ‘against revolution’. It was not that he was a counterrevolutionary, but that his was a revolution against revolutions in design which are not rooted in the demands of social life.’
In december 1911 vindt in München een tentoonstelling plaats, die voor de ontwikkeling van de moderne kunst een niet te overschatten betekenis heeft gekregen. Het is de eerste expositie van de groep ‘Der blaue Reiter’, met rondom de oprichters Franz Mare en Wassily Kandinsky: David en Wladimir Burljuk, H. Campendonk, R. Delaunay, A. Macke, G. Münter, H. Rousseau (‘le Douanier’) en Arnold Schoenberg. De ‘vader van de moderne muziek’ is met drie schilderijen vertegenwoordigd. Naast de muziek is de schilderkunst voor hem het belangrijkste Ausdrucksmittel, waarbij Ausdruck niet de expressie van het expressionisme is, waarvan hij zich nadrukkelijk distantieert: ook de opbouw van een schilderstuk is onderhevig aan de wetten der logica. Kunst is voor Schönberg zelfexpressie