‘Stoppen of doorgaan?’
‘Ach,’ zei Lucien en keek verveeld om zich heen.
‘Wie heeft die afschuwelijke muziek opgezet?’
‘Onze Parijse vriend natuurlijk,’ blafte Dirk met samengeknepen wenkbrauwen. ‘Hij had net al een binnenpretje. Heeft je verhaal nog een vervolg?’
‘Nou, dat er een jongen binnenkwam,’ zei Willem. ‘Een Duitse jongen, die vroeger is aangerand door William Burroughs en toen van schrik ook bilingual geworden is. Die zei: ‘Toevallig, dat jij hier zit. Ik kwam Grietje ook al tegen, met je huisbaas in de bioskoop.’
‘Nou, en?’ vroeg Dirk. ‘Ik vind Burroughs de grootste schrijver van deze eeuw. Handen af.’
‘Met zijn huisbaas, sufferd,’ interrumpeerde Lucien.
‘Een Portoricaan, die zich uitgeeft voor de uitvinder van de babyspeen met automatische temperatuurmeter,’ zei Willem. ‘Ik had een jaar huurschuld. Dat is inmiddels opgelopen tot het dubbele. Ik denk, dat hij op een andere manier verhaal kwam halen.’
Zijn rechterbeen sliep. Hij ging verzitten. Toen hij zijn sigaret uit de asbak wilde pakken, stootte hij tegen zijn glas. Een paar slokjes vloeiden over de bar. Zijn hart klopte een paar slagen sneller.
Dirk observeerde hem door zijn oogharen. Telkens liet hij met een droog tikje zijn duimnagel achter zijn voortanden vandaan schieten. Hij sloeg zijn benen over elkaar. Denkrimpeltjes verschenen op zijn voorhoofd.
‘Dan kan je binnenkort wel een mes in je donder verwachten,’ zei hij bezorgd.
‘Het zal wel een pistool worden,’ orakelde Willem. ‘Locataire chimérique tué par deux balies dans la tête.’
‘O God,’ zuchtte Dirk. ‘Van de zenuwen gaat hij Frans praten.’ Willem keek naar zijn armetierige bloemen en gaf het bosje aan Lucien, die het in de vuilnisemmer gooide. Zijn shagje was te vast gerold, zodat het papier scheurde. Hij hevelde de tabak over in een nieuw vloeitje en modelleerde de sigaret moeizaam met zijn wijsvingers. Dirk gaf hem vuur. Met zijn elleboog schoof Willem de asbak naar zich toe om zijn maaksel af te tikken, maar een dikke vezel wapende de askegel.
Luid stommelend, alsof hij over zijn eigen benen struikelde, verdween Dirk in het donker. Willem kon geen hand voor ogen zien. Op zijn qui-vive voortschuifelend, verkende hij het verraderlijke tapijt. Dit was geen bioskoop, maar een doolhof. Op tijd ontdekte hij het afstapje. Ter hoogte van zijn knieën hoorde hij hartgrondig gekreun.
‘Dirk?’ zei hij gedempt. ‘Is het erg?’
Voorin de zaal werd op de vingers gefloten. Onscherpe beelden beefden op het doek, verdwenen weer. Net genoeg voor oriëntatie. Dirk lag op zijn knieën. Schande, geen licht in het gangpad, dacht Willem. Alleen naast het doek gloeiden neonlettertjes: Toiletten. Met een beetje goede wil overigens. Er stond: iletten.
‘Is het echt zo erg, Dirk?’ herhaalde hij. Hij hielp hem op de been en duwde hem de eerste de beste rij in.
‘Verzwikt,’ antwoordde Dirk huilerig.
‘Te gierig om 's middags ouvreuses te nemen, verdomme.’
Dirk hing scheef in zijn stoel en probeerde zijn broekspijp over zijn knie te sjorren.
‘Zelfs geen lichtjes in het gangpad,’ mopperde Willem. ‘Alleen maar iletten.’
‘Iletten?’
‘Schuin voor je. Toiletten zonder To.’
‘Wat raaskal je nou,’ zei Dirk boos.
‘Net als bij Malsen,’ hield Willem aan. ‘Geldermalsen zonder Gelder.’
Een hels fluitkonsert stak de kop op. Bovenin de zaal flitste een schijnwerper aan. Een paar jongens sprongen van hun stoelen en begonnen krijgertje te spelen. Met holle dreunen belandden ze tegen het met triplex afgeschotte podium.
Willem had een hekel aan wachten. Hij werd onrustig. Met gedachten spelen: Ik geloof in God noch Gebod. Verspreking: Ik geloog in Fod noch Febod. Dat kon niet. Hij stootte Dirk aan en vroeg, om hem op te vrolijken:
‘Vertel eens een briljante inval?’
‘Hou je kop,’ antwoordde Dirk, zijn voet betastend. Somber keek hij Willem aan: ‘Een roman over iemand zonder gevoelens.’
Hij drukte zich uit zijn stoel omhoog en probeerde op zijn zere voet te staan.
‘Praktisch invalide,’ was zijn diagnose. Toen hij op de zitting neerplofte, tikte er iets tegen de houten leuning. Hij trok een heupflesje uit zijn achterzak en schroefde de dop eraf.
‘Vieux. Eerst ik, vanwege mijn voet.’
Hij nam een flinke slok en gaf het flesje door aan Willem. Tevreden met zijn lippen smakkend, schoof hij onderuit en legde zijn hoofd op de glimmende rugleuning.
‘Eng hoor,’ zei hij, de fles van Willem terugnemend. ‘Die kroonluchter, of wat het ook moge zijn, precies boven onze kop. Dat ding weegt wel een ton.’
Willem keek omhoog. Zijn maag begon te draaien. Een meter of twintig, schatte hij. G is ST kwadraat, dat wilde dus zeggen...
‘Als hij valt,’ berekende hij snel, ‘heeft hij beneden al zoveel vaart verloren, dat we alle tijd hebben om ergens anders te gaan zitten.’
Dirk reageerde niet. Het licht doofde en de eenzame jager uit het westen reed over het doek. De versleten kopie regende verschrikkelijk.
‘Het lijkt wel een vermicelli-western,’ zei Dirk slaperig.
Willem had het warm gekregen. Hij maakte de bovenste knoopjes van zijn overhemd los. Toen Dirk zachtjes begon te snurken, nam hij de fles uit zijn hand en dronk hem voor de helft leeg. Hij trok zijn benen op en legde ze over de stoel voor hem.
Vergeefs probeerde hij zich te konsentreren op het verhaal.