En dat noemt zich de grootste schrijver van Nederland. Maar alle feilen en bekrompenheden van zijn jongste proza zijn hier steeds op een paar vierkante centimeter geconcentreerd aanwezig. Zich op de borst trommelend en met de resterende ledematen om zich heen trappelend stelt hij zich voor het snel ontroerde publiek tentoon, maar iets nieuws heeft hij allang niet meer te melden. Laconieke grappigheden (grappig blijft het meestal wel) worden met het in zijn geval doorgesleten dolorisme van naderende dood, definitieve erkenning van onaantrekkelijkheid en ouderdom aangelengd.
Met belijdenissen die voor smartelijk willen doorgaan moet de ‘inhoud’ gered worden, waartoe we hier onze aandacht voornamelijk zullen beperken. Zijn frasen kunnen alleen imponeren, áls zij dat onverhoopt mochten doen, dankzij het dreunende metrum, waarin zij gegoten zijn als een autoritaire speech. De gruwelijke nadrukkelijkheid waarmee voor de radio het uitbreken van een wereldoorlog wordt afgekondigd, maar hier is het alleen maar lachwekkend. Terwille van het ontspannende moment pas t de dichter het lapmiddel van een moeizaam geworden zelfspot toe, praalt met zijn totalitaire liefhebberijen, natuurlijk vooral met de grote, diepe gemoedsaandoeningen van het papisme. ‘Het zingend hart,’ vromer kan het niet. Omdat de persoon van de dichter zich met dit werk onlosmakelijk verbindt - en hoe: conventioneel en primitief tegelijk, dus grof - negeert deze poëzie juist de mogelijkheden tot tederheid, als de nietige kracht die spelden op het water drijvende houdt, als de glimp van een geheim, dat men bv. bij Nijhoff of Bloem herkent.
Wat zou dit alles met ‘romantiek’ of ‘decadentie’ te maken kunnen hebben? Lautréamont, Poe, Baudelaire? Het haalt niet eens bij de jolige spitsvondigheden van een aangeschoten student. Want die is niet zo hopeloos gearriveerd. Alle fantasie, elke associatie onderdrukt hij met vanzelfsprekendheid; ongetwijfeld maakt juist dit hem voor het publiek zo oneindig waardevol, een trouwe en populaire zoon, met de fluwelen stem die het voor ‘authentiek’, ‘zeer persoonlijk’ houdt. Maar het is zijn eigen bedrog en reclamejargon dat datzelfde publiek in die stem beluistert; en hij geeft het royaal wat het van hem verlangt, weinig anders dan een commercieel uitgekookte schlagerzanger.
Een voorbeeld: natuurlijk ergert iedereen zich aan het onverstoorbare egocentrisme van Mulisch. Dat die eens geleerd zou moeten worden zich gepast te gedragen zal geen enkele ‘gezonde’ geest tegenspreken. Er valt in ieder geval weer wat te lachen, helemaal als Van het Reve het doet: vooruit, Mulisch zal het zwijgen worden opgelegd met een dooddoener die de titel ‘Afrekening’ meekrijgt: