zich zeker op de hitte wilde wreken en misschien ook de meevoelende blik van de heer met het kleine hoofdje op zijn voorhoofd voelde, had water in zijn hand geschept en het in het decolleté van de dikke gegooid. Deze daad veroorzaakte een schok. En des te sterker doordat de met water begotene haar lichaam heen en weer schudde en zich voorover bukte, in de overtuiging dat het water er weer uit zou lopen. Te laat. Het water werd met graagte opgenomen door al haar vele lappen, een naar voren hellende tiet daarentegen maakte zich los en viel Gods wijde wereld in, als een met meel bestoven wittebrood, dat nog niet door het vuur is gebruind.
Wladzio begon vol ontzetting naar zijn broek te kijken. Deze vertoonde namelijk een nieuwe lijn, tegen alle wetten van de zwaartekracht in. De heer met het kleine hoofdje redde de situatie.
- Misschien hebt u zin om een stukje te wandelen?
- Graag.
En om hoe dan ook een lap in de stilte te zetten, vroeg hij:
- Mag ik weten wat u leest?
Het heertje reikte Wladzio het nog warme boek aan met de woorden:
- Verbaast u zich alstublieft niet over een oude man.
Wladzio sloeg de kaft open en las:
modern en bijgewerkt handboek voor zelfstudie in de geloskopie, of: ieder kan de werkelijke natuur van de mens aflezen aan zijn lachen.
- U hebt me daar een uitstekend tijdverdrijf. Men hoeft maar op een bank te gaan zitten en naar het lachen van de voorbijgangers te luisteren. En dan bijvoorbeeld noteren: op die en die dag in dat en dat jaar lachten er van de achtendertig mij passerende personen zes met een apollinische lach, vier met de lach van slaven, drie personen (vrouwen) lachten giechelend op manier nummer zes, en maar een persoon lachte vorstelijk. De overigen misten de gave van het lachen. Gaat het zo of niet?
De heer met het kleine hoofdje was buiten zichzelf van vreugde.
- Allereerst dank ik u voor dit staaltje van uw lachen. Na het horen ervan wens ik mijzelf geluk u vandaag te hebben ontmoet. Mijn verzamelhobby noemt u een tijdverdrijf. Ja, ongetwijfeld, maar dat is het niet alleen. Ik verzamel overigens niet alleen de diverse manieren van lachen...
Zij zaten. In het aangrenzende kamertje piste, een beetje schunnig maar ook verfrissend, een waterkraan in een fluitketel. En in deze kamer zette de heer met het kleine hoofdje op elegante maar iets te satijnige wijze de kopjes op een tafeltje. Daarna ging hij zitten. Wladzio tilde het kopje dat het dichtst bij hem stond omhoog en hield het tegen het licht. De professor glimlachte en zei:
- Ik zie dat u van porcelein houdt?
- O, erg veel! Toen ik nog een jongen was, dronk ik altijd koffie uit een drie-achtste liter kannetje. Hetzelfde porcelein als dit, alleen het oor was steviger.
De professor keek Wladzio vaderlijk aan.
- Nou ja, mijn kopjes zijn klein, zodat ze met kleine oortjes kunnen volstaan. Maar u hebt gelijk, er bestaat een zekere wanverhouding tussen de hand van een man en een klein kopje. En dat geldt zeker voor uw handen. A propos, staat u mij toe dat ik ze nader bekijk? - en hij schoof zijn fauteuil naar die van Wladzio toe.
Wladzio reikte hem zijn hand en keek wat er verder ging gebeuren. De ander nam Wladzio's hand tussen de zijne, drukte hem als wilde hij dat bruine blad rechtbuigen, waarna hij met zijn ene hand het polsgewricht vastpakte en met de andere de vorm van Wladzio's hand natekende.
- Jaaa. U hebt de hand van een kunstenaar. Of liever van een toneelspeler. Hoewel... Maar nee, beslist van een toneelspeler. In elk geval theater...
Wladzio bloosde. Een beetje om dat theater en dat talent, maar meer nog om dat vasthouden en bekijken van zijn hand. De professor keek hem in de ogen en kneep de zijne een beetje dicht.
- Dat is niet alles. Ik zie nog andere dingen. Maar... trouwens... nee, in elk geval niet vandaag. Wel, wel, wie zou dat gedacht hebben?... wie zou dat gedacht hebben?...
En met zijn vingers spreidt hij Wladzio's vingers uiteen en schuift de zijne er tussen. En Wladzio wordt zo rood als een biet. De ander komt tot waar een vinger eindigt en drukt daar. En Wladzio wordt nog roder dan een biet. En zo rukt de ander op tussen alle vingers.
- U moet een zegelring dragen. Nee, een gewone ring. Eén, niet meer. Ik heb een goudsmid, die knaap heeft werkelijk gouden handen. Bij hem zou u iets geschikts kunnen vinden. Niet te dik. Met een smaragd. Maar een donkere.
En Wladzio stijgt de hitte naar zijn hoofd: boem!
En Wladzio wordt heet vanaf zijn ballen: boem!
Opeens steeg uit het andere kamertje een gefluit op. Eerst krachtig, daarna dun. En toen de heer met het kleine hoofdje de deur opende, spuwde en proestte de fluitketel al.
Wladzio zit alleen, in een diepe fauteuil. ‘Er zal wel wat te eten zijn. Poen, dat heeft hij. Piekfijn verzorgde nagels. Maar goed dat die van ons hier niet op bezoek komen, zij zouden zich als boerenpummels naar voren dringen, met hun vijven, met hun tienen, om te vreten, om te drinken.’
- U houdt vast van sterke thee. In uw land zijn het aroma en de kleur van de thee de mensen niet onverschillig, is het niet?
- Oh, bij ons wordt veel thee gedronken. Een goede huisvrouw maakt altijd thee ‘met de toren’.
- Wat zegt u? Neemt u mij vooral niet kwalijk, maar ik verstond niet...
- Ik zei: ‘met de toren’. Op onze pakjes thee zit een plaatje met een toren erop. Kijk, zo ongeveer.
En met een zigzaglijn begon hij in de lucht iets te tekenen dat op een kerstboom leek. De professor glimlachte welwillend.
- Aaa, ik begrijp het. Nu begrijp ik het. Dat is vast Ceylon-thee. U ziet, men kan elkaar altijd begrijpen. Wel, laten we drinken.