Renout van Montalbaen
(ca. 1910)–Anoniem Renout van Montalbaen– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |
Critische toelichting tot den tekst.Vs. 17. Hoge bodscap, d.i. een belangrijke, gewichtige boodschap. Hoog bet. verheven, ook heilig. Waarom Hffm. hoge, in grote veranderd heeft, blijkt niet. Vs. 65. Coene. ‘Es muss offenbar vrome gelesen werden, wie 306’, meent Hffm. Ten onrechte. T.a.p. is vrome (dapper) een zeer gepast epitheton van koning Ywe; maar hier is de bedoeling: niemand was in tegenwoordigheid van den vertoornden Haymijn zoo stout, dat hij de gezanten welkom durfde heeten. Deze gedachte wordt veel beter door coene dan door vrome uitgedrukt, en dat de lezing van het Ned. HS. in orde is, blijkt ook uit het Heid. HS.: Da was niemant so kone,
Der dorste sagen willekome.
Het onzuivere rijm maakt geen bezwaar. Immers vloeit de Renout over van onzuivere rijmen, zie vs. 684 v., 833 v., 857 v., 1269 v., 1325 v., 1457 v., 1610 v., 1901 v., 1827 v., 1961 v., 1995 v. Vs. 80. Met .xii. den besten v.k. Het Heid. HS. heeft vor den besten; maar dit kan de ware lezing niet zijn, daar voorafgegaan was: gij (Carel) sweert vrede, en stelt tot borge twaelf mannen, de besten van u rijk (Vb.). Vs. 133. Dat bloet. Hffm. voegt er rode bij, waarschijnlijk omdat er in de Heid. Vert. staat: das rode blut. Maar noch het Ned. HS. noch het Vb. hebben dit adjectief, dat bovendien vrij overtollig is. Vs. 139. Die duvel moests wouden, is de door de oratio indirecta geëischte lezing. Moets kan alleen blijven staan, op voorwaarde dat vs. 140 wire in plaats van sire gelezen wordt, iets, dat HS. en Heid. HS. verbieden aan te nemen. Vs. 151. Met houden zinne. Het HS. heeft m. ouden z., d.i. hetzelfde zonder aspiratie. Waarom Hffm. met bliden zinne, in de plaats heeft gesteld, is niet duidelijk. Vs. 160. Die nie ontfinc z.e.l. Het is vreemd, dat Hffm. vs. | |
[pagina 54]
| |
30 geen verandering aanbracht, en hier wel. Nie wordt, gelijk bekend is, dikwijls met ie verwisseld, en is dus ook hier zeer goed. Vs. 172. Hi ontcrachteget minen magen. Hffm. schijnt de juiste beteekenis van onterachtigen te zijn ontgaan; anders zou hij niet den Dativus personae minen van het HS. in een Aec., mine, veranderd hebben. De Acc. der zaak is 't, met de laatste letter van het ww. samengesmolten, sc. al mijn lant vs. 169. - Ontcrachtegen bet. ontweldigen, en is hetzelfde als ontcrachten, ontcrechten in den Lksp. (zie Gl.), en ontcrichten in van Heelu, zie van Wyn op H. 71. Lelyveld op Huyd. Pr. I, 497 v. Vs. 177. Wien ic van den sinen mochte begaen. - Van den sinen, behoort er noodzakelijk bij. Dit leert de rythmus, daar het vers zonder die woorden te kort is, en evenzeer het Vb: ‘konde ik iemant van sijne vrienden begaen, ik souse schaden daer ik mochte.’ Vs. 200. Ic vlo mi liever. Hffm. heeft deze eigenaardige m.ned. spreekwijze, onlangs (Taal en Letterbode V, 133) door Dr. Verdam overvloedig in het licht gesteld, blijkbaar niet gekend: waarom zou hij anders mi in nu veranderd hebben. Ook Dr. Jonckbloet helde vroeger (Spec. 89) tot zulk een verandering over. Maar al moet men erkennen dat nu en mi licht verwisseld werdenGa naar voetnoot1), het gaat niet aan, op al de nu bijgebrachte plaatsenGa naar voetnoot2) dezelfde fout te onderstellen. Vgl. ook nog Guerijn I, 74 (Bild. Versch. IV, 128): Ic bleveGa naar voetnoot3) mi vele liever doet,
Dan ic ghescouden ware bloet
Ende ic mijn geslachte onteerde.
Guidekijn (Bull. de la Comm. Royale Brux. XIV, 262 svv.) vs. 120: Si hadden mi liever verloren dleven,
Dant stonde teser ueren.
Lorr. II, 4633: Hoe salic den neve mijn
Ave gaen in siere noet?
Ic bleve mi eer met hem doet.
Daarentegen kan men omgekeerd beweren, dat Limb. IV, 1498 en V, 896 nu in mi moet veranderd worden, omdat dit de eenige pp. zijn, waar de hss. de m.ned. spreekwijs verduisterd hebben, misschien omdat de afschrijvers haar niet meer verstonden. Limb. IV, 968 is ze echter bewaard gebleven: | |
[pagina 55]
| |
Ic hinghe mi liever aen de galghe.
Men verklare mi in zulke zinnen slechts niet als Bild.: ‘mi vele is ik met velen.’ De bedoeling is veeleer: ik wilde liever dat ik; ik had liever dat ik. Vgl. onze uitdr. ik voor mij. Vs. 205. Si reiden echt in met B. - Het Vb. heeft: in 't heir. Dit is verklarende omschrijving. Inriden bet. op iets inrijden, Vgl. Lanc. II, 39027. Mettien hi liet
Sijn spere sinken ende reet in;
Grimb. O. II, 3907, 2537. Segh. 21a. 22a. Flovent 449, enz. Vs. 214. No van helmen. Vb. herhaalt het bezitt. voornw.: ‘hare schilden doorslagen, hare helmen in stukken.’ Het is echter in onzen tekst niet uitgevallen, want ook Heid. HS. heeft: Sie hatten von jren schilten nit als sie solten,
Noch von helm nit heile
Behalten den dritten teil.
Vs. 244. Binden castele. Het HS. heeft bi den, evenals beneden vs. 1901, waar ook het streepje boven de i vergeten is (beter vs. 364). Ten onrechte heeft Oudemans Bijdr. op bi, op grond van deze plaats, dit voorzetsel de bet. op toegekend. Vs. 245. Up die Dordoene. Vb. en Heid. Vert. hebben beide een hs. voor zich gehad, waarin in plaats van deze woorden: met sinen baroenen, stond. Was de verandering wellicht het gevolg van de opmerking, dat Vaucoloen (d.i. Vaucouleurs) niet aan de Dordogne, maar aan de Maas lag? Hoe dat zij, het is waarschijnlijk, dat de dichter, die Noord- en Zuid-Frankrijk verwart of vereenigt, de topographische fout, die geheel in zijn kader past, evenals zijn Fransche voorganger, gemaakt heeft. Bovendien heet hij Yewe van Dordoene, vs. 227. Vs. 254. Met gonen diepen groten grachten. Laat men diepen weg, dan is de rythmus gebroken. Bovendien heeft het Heid. HS. het woord bewaard: mit tiefen, grossen graben. Vs. 285. Tors es bagel. Hffm. schijnt deze samentrekking van behagel niet gekend te hebben. Anders had hij het HS. hier niet veranderd. Vs. 300. Ende boden hem utermaten scone. Hffm. teekent hierbij aan: ‘hem bieden wie das mhd. sich bieten, jemand seine Ergebenheit zeigen. Oder muss man lesen hemt, näml. das Haupt des Saforet?’ Het is eerste is onaannemelijk, omdat er geen Datief volgt, en zonder parallel in 't Mned. Het andere - de achtervoeging van t, maar dan liefst achter boden - is onnoodig. Het object is nog | |
[pagina 56]
| |
't hooft dat vs. 297, en .i. crone vs. 298, sc. zij (brochten en) boden ze. Vs. 340. Hare orse maerscalken ende dagen, heeft het HS. In plaats daarvan leest Hffm. hare daghen. Hij houdt namelijk het laatste woord voor een Subst., mv. van dagge, en vert. dit en het vg. vs.: ‘ihre Rosse pflegen, ihre Degen und ihre Schwerter fegen, säubern.’ Maar dagen is een denominativum van dag, en bet. rusten, uitrusten, Fr. sejorner. Vgl. Dr. De Vries T. en L.bode IV, 68. Dr. Verdam, Troyen p. 127 v. (waar echter m.i. ten onrechte een factitieve bet. aan het ww. toegekend wordt: deze toch ontstaat op onze plaats en Troy. 2931 eerst door het bijgevoegde doen). Zie ook Dr. Jonckbloet Spec. 115. In Oudem. Bijdr. wordt dagen = daggen door scherpen verklaard; maar wij hebben hier overal de lange a, ook Troy. 4308: gedāgt. Vs. 342. Hare ijseren dade men verscuren. De tekst van het HS. is onverstaanbaar. Wat toch zijn ijsere waren? wat bet. doen hier? Het Heid. HS. heeft: Jr harnesch(e) det man schuren. Dit leidt tot het vermoeden, dat er ijseren gestaan heeft. Immers een ijser was de geheele defensieve wapenrusting of bekleeding, in het bijz. het harnas. Vgl. een tal van pp. bij San-Marte, Zur Waffenkunde des M.a. S. 7 f. Trist. 10052: sin îsen wîzmachen; Troye 2925 en 4304 (op welke laatste plaats de interpunctie van Dr. Verdam minder juist schijnt, en het komma tusschen witte en yseren moet wegvallen). - Oudemans Bijdr. 3, 210 verklaart het hier ten onrechte door: de punt eener speer. Reeds de samenhang doet aan iets meer denken: Si daden blanc hare ijseren scueren,
Ende maecten witte covertueren, enz.
Vgl. ook Lanc. II, 45801 v. Ende her Walewein die dede gereden
Sine wapine ende cleden,
Ende verscuren ende verclaren
Ende versachse daer si gearget waren.
en Ferg. 441 v. Die halsberch was roet als .i. bloet
Van roestecheden.
Hierbij heeft men slechts de San-Marte S. 18 bijgebrachte pp. na te slaan, om tot de overtuiging te komen dat inderdaad op onze plaats en op de aangehaalde uit Van Troyen aan niets anders dan aan de wapenrusting te denken valt. Erec 2408: si liezen ir îsengewant vegen unde riemen. Troye van Herbort v.F. 8701: ir halsberge geveget. Eracl. 4481 halsberge schöne machen unde vegen. Wackernagel Lesebuch 645, 9: harnasch vegen. - Geen wonder derhalve, | |
[pagina 57]
| |
dat de Heidelberger in ons vers halsbergen vertaalde. Vermoedelijk is in het Ned. HS. dade men, tot: warē doen verdorven. Vs. 346. Dat hadden si, gelijk het Ned. HS. heeft, is niet zoo juist, als: dat hadden si gedaen, gelijk Heid. HS. en Vb. schijnen gelezen te hebben. Het eerste heeft: das hatten sie getan; het andere: ‘dit gedaen sijnde.’ Wij zijn dus alleszins gerechtigd, het deelw. in te voegen. Vs. 370. Ofschoon geen uiterlijk gezag de lezing: dat es waer, steunt - het Heid. HS. heeft den regel niet - is het toch niet gewaagd om was in is te veranderen, daar zoowel de zin als de m.nd. spreektrant den tegenw. tijd verlangen. Vs. 399. Het HS. heeft hier een hiaat: Dat hise hem zende te.....ike, dien Hffm. door ghel aanvult. Maar te ghelike bet. naar éénen maatstaf, niet tegelijk, zooals Hffm. schijnt te meenen; en welken zin geeft dat hier? Bovendien wordt het meerv. se vs. 400 door het enk. den gonen, vs. 401 door het enk. doot slouch verklaard. Blijkbaar is dus de tekst van het HS. niet in orde, en moet die hersteld worden volgens de Heid. vert.: Das er jme wolt senden sicherlich
Dengenen der jme erslug in franckrich etc.
Het suffix se in den Ned. tekst is van de hand van een lezer of van den afschrijver van ons HS., in hetwelk juist hier een blad eindigde, ten gevolge waarvan hij er niet op lette, dat vs. 401 op het andere blad de zin doorliep. Bij sekerlike in zijn gedachte den zin sluitende, miste hij daarin het voorwerp, en voegde het nu zelf aan 't werkw. toe, maar in 't meerv., daar hij aan de vier broeders dacht, terwijl de dichter hier slechts Renout noemde. Vgl. vs. 425 v. Zie over deze plaats uitvoeriger T. en L.bode IV, 276 v. Vs. 423. Dat hire in gescreven vant. Dat kan niet wel pron. rel. Acc. zijn, daar het object van lesen reeds in het suffixum opgesloten ligt. Daaruit volgt echter niet dat de tekst volgens de Heid. Vert. veranderd moet worden: dar hi in g.v. Deze heeft: Der konig lase jne alle zu hant,
Da er jnn beschriben fant Karls will.
Want dat is zonder twijfel voegw., met de bet. zoodat: hij las den brief, en het gevolg was dat hij enz. Dat = daar te nemen, gelijk Snellaert Alex. IV, 1485 voorslaat, verbiedt hire. Vs. 433. Dats de heren niet ne wisten. De inlassching van vier (iiij), op voetspoor van het Heid. HS., is uitlokkend. Maar ook vs. 383 en 389 heeten de broeders die heren, zonder meer. Het is dus waarschijnlijk, dat de dichter hier inderdaad zoo schreef, zonder er om te denken, dat de uitdrukking door het volgende: gi heren, dubbelzinnig werd. De Heidelberger verduidelijkte. | |
[pagina 58]
| |
Vs. 435. Wat radet gi tot dese dinc. Hffm. gaf: om dit dinc, uit. Maar in het afschrift van zijn HS. is om dit met gekleurde letters geschreven, waaruit ik afleid, dat die twee woorden door Hffm. ingevoegd, of niet meer leesbaar zijn. Het staat in elk geval vrij, aan de juistheid der lezing te twijfelen, daar men oudtijds zeide: raden tot, vgl. vs. 441: wat rade gevedi mi hiertoe? Bovendien is dinc niet onz., maar vr. Vgl. Hor. Belg. III, 131. V, 105. Ook de Heid. Vert. heeft: ‘wie radent jr zu diesen dingen. Later zei men: raden in, vgl. Vb.: ‘Raet mij hierin, gij Heeren.’ Vs. 443 v. Van Renout hebbic grote were. Ende groten zege ontfaen. De lezing dezer vss. is door het uitvallen of onleesbaar worden van enkele woorden onzeker. Over het geheel heeft Hffm. den tekst goed hersteld. Slechts zal wel were in plaats van ere, en groten zege, in plaats van: grote diensten, moeten gelezen worden. Ere heeft tegen zich, dat ook vs. 442 met het rijmwoord ere eindigt; en men verwacht bovendien, dat meer uitkomt, hoe R.c.s. den koning verdedigd hebben. Vgl. Renaus 154, 34 e.v. (éd. Mich.): Il a mes anemis plaisiés et craventés,
Et menés à mes pies, si ont merci crié,
Par lui sui durement essauciés et levés.
Diensten komt vs. 468 weer voor, en daar heeft het Vb. het woord ook opgenomen: ‘want sij u trouwelijk gedient hebben.’ Des te opmerkelijker is het, dat het hier een andere uitdrukking kiest: ‘want door de vier broeders heb ik mijn vijanden overwonnen.’ Wij verwachten dus nu een woord, dat aan die overwinning herinnert, en dat woord is zege. De uitdrukking: den zege ontfaen, is bekend. Vgl. b.v. Stoke 4, 597 (Huyd. II, 227). Maerl. Sp. III6, 6, 67. Were en zege vereenigd, zie Sp. III6, 7, 3. Vs. 454 v. Om behouden goet ende leven seldise bi minen rade geven. Het HS. heeft om niet, waardoor behouden de bet. van behoudens krijgt, gelijk reeds het Vb. den zin opvatte: ik rade u dat gijse hem levert behoudens haer lijf. De Heid. Vertaler echter las anders, want hij schreef: Nach mijnen rat sollt jr sie uffgeben,
Und behalten uwer lant und uwer leben.
In zijn HS. heeft dus ō voor behouden gestaan, want zoo alleen kon dit woord een Infinitief zijn en: land ende leven, op Ywe slaan. Dat dit alleen juist, en de andere opvatting onzin is, ziet ieder, die begrijpt, dat de door behoudens gestelde voorwaarde gelijk stond met eene weigering. Zie dit uitvoeriger aangewezen T. en L.bode IV, 272 v. Heeft de fout in dezen regel ook invloed gehad op de aan- | |
[pagina 59]
| |
vangsletter van den volgenden? Hoe dat zij, men zal weldise met het Heid. HS. als seldise moeten lezen. Vs. 463. Vermalediet. Ik geef hieraan t.d.p. de voorkeur boven verwaten, gelijk Hffm. uitgeeft. Vooreerst heeft het HS. verm...., en wij kunnen nu die m behouden. Bovendien heeft het Vb. dit deelwoord ook: ‘Heer Hugo v. Av. sprak: vermaledijt sij dese raet.’ 't Is dus wel waarschijnlijk, dat het woord er gestaan heeft. Vs. 471. So menigen uten sadele gedregen. In het HS. zijn voor en na uten een paar letters uitgevallen. De tweede hiaat is de belangrijkste, en wel aan te vullen. Nog zijn de laatste letters van het woord leesbaar, slechts ‘die ersten Buchstaben c und a sind sehr verwischt, also nicht ganz sicher’ (Hffm.). We kunnen verder gaan, en beweren, dat er geen de minste staat op te maken is. Hffm. heeft uit het half- en onleesbare gedeelte des woords de lezing careele samengesteld. Maar wat bet. careel in dit verband? ‘Die Stelle wäre klar, wenn careel für querelle und dieses in der Bedeutung streit, kampf vorkäme’ schrijft Hffm. Daar dit echter het geval niet is, stelt hij voor in het mv. te lezen: uten carelen, en dit te verklaren: aus den geworfenen Steinen der katapulten. Maar daargelaten dat de spreekwijs: ‘iemand uit de door katapulten geworpen steenen dragen’, zeer ongewoon en zonderling klinkt, bet. careel of quareel ook niet geworpen steen, maar pijl, vooral groote pijl, evenals het Oud-Fransche cairel, carrel, lat. quadrellus, zie Raynouard en Du Cange VII, s.v., in welke beteekenis het woord ook Renout 1775 voorkomt. - Moet dus de gissing van Hffm. verworpen worden, die van Bild. is niet aannemelijker. Hij wil lezen: so menigen buten wech gedregen. Hij bedoelt natuurlijk met bute buit, maar den buten is reeds taalkundig onjuist. - De lezing sadele sluit zich zeer eng aan hetgeen er staat en leesbaar is, terwijl bovendien uten sadele dragen, d.i. uit het zadel werpen of lichten, een in het m.ned. gebruikelijke zegswijze was, die hier zeer voegt. Grimb. I, 35, 37. (Dr. Verwijs, Bl. IV, 167): Doot werp hine den sadel uut,
Ferg. 3120 v. Ute sinen gereide dat hi draghet
Wat ridder dat heme comt te voren.
Vgl. ook Lanc. IV, 861: Lancelot stakene in dier manieren
Dat hine droech van den perde sine
Lanc IV, 6174: Ende Bohort stakene so sere weder,
Dat hine droech van den perde neder.
| |
[pagina 60]
| |
Vs. 484. Verloesdi dese heren .iiij. In het HS. staat verlocdi, waarbij Hffm. aanteekent: ‘offenbar verloochdi für verloghet ghi, pt. van verloghen, sich lossagen.’ Maar het ww. verloghen bestaat niet, en verloghet ghi zou daarvan in geen geval de verl. tijd kunnen zijn. - Niet minder onjuist Bild.: ‘lees verloedi, dat is in potentialen zin: verloet gij, oud praeteritum van verlaten, evenals loed van laden, woed van waden enz.’ Dat praet. loet pro liet is een fictie. - Men zou verlocdi eer voor een praet. van verloochenen kunnen houden. Doch ofschoon dit werkw. met zijn tegenwoordige beteekenis bij Kiliaen voorkomt, zei men toch oudtijds niet: iemand verloochenen, maar loochenen c. Genet.; vgl. Meier, Lev. v.J. 204: ‘ouerwaer segghic di, dattu noch in derre seluer nacht, eer de hane tweewarf singhen sal, mijns driewerf loghenen sout. Ende Peter antworde weder aldus, ende al soudic steruen metti, inne sal dijns nit loghenen.’ Zoo ook Yst. Bl. 814: Gods loechenen. - Maar het Heid. HS. heeft verlorent jr diese vier herren; en het Vb.: ‘soudise dus overgeven.’ Waarschijnlijk heeft er verloesdi gestaen: wat Hffm. voor een c is houdt, is zeker e, en de s in de pen gebleven. Verliesen had in het m.ned. een veel ruimere bet. dan tegenwoordig (Dr. Verdam, Tekstcr. 64 v.), o.a. die van prijs geven. Vgl. Heim. vs. 2141: (Die) eer vallen in die doet,
Eer si verliesen haren heere,
Dien sal die heere altoes doen eere,
Die hem dus sijn ghetrouwe.
Vs. 490 v. Quamedi in Poelgien of in Toscanen, of in Calabren, u stonde tontfane. De hiaten in deze beide vss. zijn aangevuld uit het Vb.: ‘Al quaemdij in Poelgiën, Toscanen ofte Calabren; en uit het Heid. HS. uch stond danen zu empfan. Vs. 523. Ysoreit balch ende tart vort. In het HS. en bij Hffm. staat in plaats van het eerste ww.: sprac. Maar dit is waarschijnlijk een foutieve herhaling van 't zelfde ww. in 't vorige vers. Immers Y. zal wel eerst naar voren getreden zijn, en daarna gesproken hebben, gelijk dan ook vs. 524 weer seide volgt. Hierin zou op zich zelf wel geen bezwaar zijn, vgl. vs. 644 v., zoo slechts de volgorde der woorden eene andere ware. Bovendien heeft het Heid. HS. zornte, en het Vb. werd toornig. Ook beneden, vs. 683, vinden wij Heid. HS. zornte. En daar op die plaats het Ned. HS. balch heeft, is er wel geen twijfel aan, of dat woord heeft ook hier gestaan, en is, bij het schrijven of lezen, met sprac verward. Vs. 524. Die desen raet u gaf. - Mi (HS.) is natuurlijk een vergissing, en de verbetering kan niet nu (Hffm.) zijn. De zin eischt u, wat ook 't Heid. HS. (der uch den rat gab) en Vb. (die u desen raet gaf) aan de hand doen. | |
[pagina 61]
| |
Vs. 531. So haddise qualike upgegeven. Zoo noodig, wordt deze verbetering van de lezing in 't Ned. HS. door het Heid. aanbevolen: So hetten jr sie böszlich uffgegeben. Vs. 555. Also helpe mi sinte Jan. Het HS. heeft helpt; en ofschoon die Indicativus vs. 629 nog eens in het HS. evenzoo voorkomt, is er toch wel geen twijfel aan, of de S. heeft den Conjunctief gebezigd, die ook in het m.ned. spraakgebruik bij dergelijke betuigingen gevonden wordt, vgl. vs. 1147, 1279 enz. Vs. 558. Clarissien uwer dochter. De genetief volgt gewoonlijk als objectsnv. bij geven, wanneer dit ten huwelijk geven bet. Zie vs. 715, 732 (anders 703). Sp. II5, 27, 32. Rijmb. 19858. Dr. Verwijs Bl. III, 12, 130. III, 17, 317. Dr. Brill in Dr. De Jager's Nieuw Archief, 54. Rijmb. Gloss. blz. 439 v. Vs. 559. So moeti vrolike leven. Het in het HS. uitgevallen vers wordt volgens de Heid. Vert. (so mogent jr froliche leben) en Vb. (so moogdij sonder sorge leven) hersteld. Voor moeti vgl. vs. 813. Vs. 579. Het meerv. van broeder is nu eens broedren, gelijk hier, vs. 679 en 712; dan weer broedre, vs. 582, 592. Een van de vele bewijzen voor de stelling, dat men op zulke punten niet zeer vast was, noch een bepaald stelsel volgde, hetzij de variatie nu aan den schrijver of aan den afschrijver te wijten zij, wat natuurlijk niet uit te maken is. Vs. 591. Dat ic u va dor sine lieve. De inlassching van va is noodig, daar anders het gezegde in dezen zin ontbreekt. Het gaat toch niet wel aan, dit eerst vs. 595 te zoeken, gelijk Hffm. schijnt gedaan te hebben. Va viel na v licht uit, en wordt nog aanbevolen door 't Heid. HS. Das ich uch fang und als diebe binde
Und uch vier hastlichen sinde
Gefangen in franckrich.
Vs. 617. Ic wils verdienen. De Heid. Vert. heeft: wir wollen uch dienen, hetgeen de vraag doet rijzen, of er ook gestaan heeft: ic wils v dienen (pro: v'dienen), vgl. vs. 637. De zin zou dan zijn: ik wil u daarvoor (des) dienen. Maar de verandering is onnoodig, daar verdienen c. Genet. een zeer goeden zin geeft: ik wil de gave waard zijn, mij waard betoonen (vgl. Rijmb. Gl. op verdienen). Op dit laatste slaat bovendien de redengevende zin: Want ic souder op doen werken
.I. huus van al sulker sterken,
[...]g beter terug dan op de andere lezing. Vs. 621. Van enen baste. Men zou geneigd kunnen zijn dat van | |
[pagina 62]
| |
in twijfel te trekken. Vs. 816 toch staat het niet voor: een bies, ofschoon dit synoniem bij 't zelfde ww. ontsien voorkomt. En gewoonlijk vinden wij den Acc. pretii zonder meer in dergelijke uitdrukkingen, vgl. Ren. 653 en bijna al de door Dr. De Jager, Lat. Versch. 105-8 aangehaalde pp. Toch komt bij uitzondering de uitdr. van eenen baste een paar maal voor, t.w. Maerl. Sp. I7, 66, 135, en Wap. Mart. III, 117, in het Zutphensche HS. Al heeft Dr. Verwijs (p. 67) de lezing niet opgenomen, omdat ze niet genoeg steun in de andere HSS. vond; uit haar bestaan blijkt toch, in verband met onze plaats en die uit den Spiegel, dat de spreekwijs bekend was. Want men zou verkeerd doen met op de beide pp. van Maerlant van als Ablativus te nemen. De eene luidt: Op alle menschen, die leven,
Ne troeste soe niet van .i. baste,
d.i. op alle m.d.l. vertrouwe zij niet het minste. De andere: Sine dinc met ghinen vlaghen
En sijn ongherast,
Noch gequetst van .i. bast,
d.i. niet het minste gedeerd. Ook op onze plaats laat zich dus van wel verdedigen en verklaren. Vgl. de Lat. Genett. nauci, pili, flocci. Vs. 629. Also helpe. Vgl. de aant. op. vs. 555. Ook hier heeft het HS. helpt in Indicativo. Maar de Heid. vertaler las helpe; ten minste hij vertaalt: also helff mir unser liebe frawe. Vs. 675. Doen setten. Bild. wil hier Kaerl wijs uit het vorige vs. bijvoegen, en met een kleine verandering lezen: So sulwi Yewe, den coninc, wijch doen setten, d.i. oorlog doen voeren. ‘De uitspraak van ch in dien tijd is twijfelachtig’, zegt hij. Maar tot zulk een zonderlinge gissing behoeft men zijn toevlucht niet te nemen, om de hier voorkomende woorden te verklaren. Wijs is epitheton ornans van coninc, gelijk elders, en doen setten is òf emphatisch (het Eng. to do) òf causatief te verklaren. In het eerste geval is setten = opzetten; in het andere is het intransitief, i.q. elders hem setten, d.i. zich verzetten. Het tweede is het waarschijnlijkste, vgl. Heemsk. 54. Dat setten m.ned. ook refl. (= hem setten, zich verzetten) was, evenals zoovele andere ww., b.v. belgen (vgl. vs. 120, 523 met 683) en de door Dr. Verdam, Tekstcr. 75 v. genoemde, blijkt b.v. Lanc. II, 6526: Die gevane daden haren eet
Dat si vort an in genen sinnen
Ne setten jegen den here van daer binnen.
Vs. 694. Dor dat gi beriet..al sulke scande, al sulke | |
[pagina 63]
| |
onnere enz. De lezing behiet van het HS. en Hffm. is onhoudbaar, daar beheeten òf bevelen, òf beloven, òf voorspellen bet., geene van welke beteekenissen hier voegt. Het verband eischt een ww., dat berokkenen bet., en dat is beraden. Vgl. vs. 1021, 1067. Wal. 5671, 5772 (waar ook behiet moet gelezen worden), Stoke 5, 797. Rijmb. 3124. Halbertsma, Aant. 174, Van der Wraken III, 2244 enz. Vs. 696. Als dat men hangen soude. Was hetgeen de heer Te Winkel (Taal en Letterb. IV, 257) schreef juist, dan zou hier menne moeten staan. Maar waarom die samentrekking van menne tot men in twijfel getrokken? Huyd. op St. 1, 1419 brengt er waarlijk voorbeelden genoeg van bij, en vgl. nog Heelu 6452, 7029. Velth. III, 15, 37. Franc. 9383 enz. enz. Ik moet echter opmerken, dat op de door den heer Te W. besproken pp. men het negatieve men en is, evenals b.v. beneden vs. 1231, ook op de door hem behandelde plaats, Sp. II1, 17, 44 v.: Nero wert vervaert grotelike,
Ende hi dede te hant gebieden,
Dat men geenen kerstenen lieden
Tormente no scanden dade meer,
Men brachtse vore hem eer,
d.i. of men moest ze eerst voor hem brengen. Vs. 698. U verga alsoot vergangen mach. Hffm. schijnt verga = sterf genomen te hebben, maar dat kan natuurlijk niet, ook om 't geen volgt. Vergaen is onpers. gaan c. Dat., en nog de Heid. Vert. heeft het uitgevallen u: Vch vergeit als es best vergangen mach. Vs. 703. Ic sal R. mine dochter geven. Hier heeft het HS. bij uitzondering den Acc. Vgl. de Aant. op vs. 558. Vs. 723 v. De tekst van het HS. is hier blijkbaar in de war. Het ww. deren schijnt eerst uitgevallen, en daarna op eene verkeerde plaats weer ingelascht te zijn. Zooals Hffm. uitgeeft, is 't eene vers te lang, en 't andere te kort. Bild. wil lezen: Hine mocht u niet doen up eere
Binnen .c. jaren,
d.i. hij zou u niets kunnen doen op mijne eer! Een ongerijmde gissing. Vs. 731. Om waerlike dinc, is onzin. Waarschijnlijk is om, ten gevolge van eene bepaalde uitspraak ('um), uit (H)eme ontstaan. In behoeft volstrekt niet ingevoegd te worden, daar waerlike dinc op zich zelf voldoende is, en in de Renout het meest voorkomt, vgl. vs. 776, 1314, 1772, 1855, 1921. Vs. 801 v. Van der verranesse enz. Deze twee verzen zijn in het HS. van hunne plaats geraakt, en volgen daar nu op vs. 832 v., waar ze geen zin opleveren. Men oordeele zelf: | |
[pagina 64]
| |
Daer dede Ogier wonder groet:
Ten ersten slage slouch hine doet
Des conincs Kaerls campioen.
Die Ogiere soude lien doen
Van der verranesse, die gi daet
In Vaucoloene, so ware uwes raet.
Wie verstaat dat? Hffm. heeft, om zin te krijgen, gi in hi, en uwes in sijns moeten veranderen. Maar dat is zeer willekeurig; en bovendien moet dan een zonderlinge interpunctie worden voorgesteld. Hffm. begint een nienwen zin bij Die Ogiere, en verklaart dan: ‘Wer Ogier der Verratherei in V. zeihen wollte, dem stände zu helfen’ Die slaat echter, duidelijk genoeg, op campioen, en wat bet. die algemeene uitspraak omtrent het vermoedelijk lot van dengene, die Ogier tot bekentenis zou willen brengen, wanneer juist verteld is, dat degene die hem tot bekentenis wilde brengen, gedood is. Ook moet raet worden dan zeer ironisch genomen worden, wat niet voor de hand ligt. Men ontwijkt al die moeilijkheden door de verplaatsing der versregels, die zoowel door het Vb. als de Heid. Vert. aanbevolen wordt. Deze toch hebben ze juist daar waar ze behooren te staan, terwijl ze later niet voorkomen: V b. ‘Doe seide Goutier: wilt gij belijden de verradenisse, die gij dedet buiten Vaucoloen, so meugdij van mij gaen onverslagen.’ Heid. HS. Da sprach Gouthier:
Wollent ir leunenGa naar voetnoot1), her Ogier
Von der verrettnis, die jr daten
In falkolone, so mag man uch raten.
Terloops zij opgemerkt, dat: so ware uwes raet, niet bet.: so mag man uch raten, maar: dan zoudt gij kunnen geholpen, er van afgeholpen kunnen worden. Vgl. Brand. 1222, 1377. Mlp. Gloss. Ook mhd. Nib. Gloss., Gottfr. von Str. Tristan 1602, 2519 enz. Vs. 834. Uten gereide hi hem warp. De lezing van het HS. uten crude kan geen bijval vinden: want Ogier zal zijn vijand wel niet uit het gras geworpen hebben. Maar evenmin uit het krijt of ‘perk’ (Vb); want behalve dat de ridderlijke zeden, zoover ik weet, een dergelijken hoon van de tegenpartij niet toelieten, kon de ‘bovenmatige kracht’ van Ogier toch wel niet daaruit blijken, dat hij een lijk buiten het strijdperk had geworpen. De Heid. Vertaler heeft den juisten tekst nog voor oogen gehad, want hij heeft: Usz dem sadel er jne warff.
Er moet dus gestaan hebben: | |
[pagina 65]
| |
Uten gereide hine warp;
of nog beter: Uten gereide hi hem warp,
d.i. hij (O.) wierp zich uit het zadel, of sprong van het paard, en vroeg Sampson: ‘heb ik mijn plicht gedaen?’ Deze antwoordt nu: ‘ga (weder) te paard zitten.’ Zoo alleen komen de zin en het verband tot hun recht. (Vgl. Ferg. 3275). - Dat hē licht ne werd, ziet ieder. Vs. 838. Sit op, God geve u pardoen. Dat deze regel, ofschoon in het HS. niet voorkomende, moet worden ingelascht, behoeft geen betoog. Immers, behalve dat het rijmwoord op Sampsoen anders ontbreekt, lezen wij het vers in Vb.: ‘Sit op u paert, dat u God eere!’ en Heid. HS. Sytzt uff, daz uch got gebe pardon!
Vgl. vs. 1305, 1429, 1593. Vs. 847. Doe antworde Naymes, .i. hertoge fier. In het HS. is de eigennaam weggevallen. Dat hij weer ingevuld moet worden, blijkt uit het Heid. HS. en vs. 1283. Vs. 851. Ogiere geschach die ere groet. Dit vers is terecht door Hffm. ingelascht. Vgl. Vb.: ‘Ogier geschiede groote eer.’ Heid. HS. Ogier geschach die ere gross. Vs. 861-870. ‘Was hier Ogier sagt, stimmt nicht zu dem was er nach dem Volksbuche vorher schwört, ehe er den Zweikampf beginnt. Diese ganze Stelle scheint durch den Abschreiber verdorben zu sein,’ schrijft Hffm. Ik geloof dat ook, maar tevens, dat door een paar kleine verbeteringen de tekst geheel in orde kan gebracht worden. Vs. 858 worde de Datief van het HS. een Nominatief. Ywe, die goud ontvangen had, heet uit den aard der zaak die rike man (le rice roi) een epitheton dat de Renaus hem ieder oogenblik geeft. Voorts leze men vs. 862 addie, in plaats van addic, 't geen geen zin oplevert, daar eerst vs. 864 Ogier weer spreekt. Ic komt dikwijls in het HS. voor, daar waar gewoonlijk de enkele i wordt geschreven. - Met deze twee kleine veranderingen is de plaats, die bij Hffm. onleesbaar is, geheel verstaanbaar. Men houde slechts in het oog, dat vs. 853-860 Ogier; vs. 861-863 Karel; vs. 864-866 Ogier het woord voeren. Wat laatstgenoemde hier zegt, is geheel in overeenstemming met zijne woorden op het slagveld, Heemsk. 121: ‘ik soude u geerne helpen, maer ik en durf 't niet doen door dat groote ontsag van den koning, hetwelk mij seer deert,’ - woorden, die aan den koning overgebriefd waren, maar waarop O. zich verdedigen kon. Vs. 901. Ende hangene bi siere kelen saen. Zoo vult Dr. | |
[pagina 66]
| |
Verwijs (Bl. I, 39) het vers in, zonder twijfel juist. Vgl. vs. 932, Vb. en Heid. HS. Konen wir den verreter gefangen,
Zu wynde wollen wir jne hangen.
Vs. 908. Ende waer die coninc Ywe ware. Dit is de inhoud van de niemare; het bijgevoegde ende is dus eenigszins vreemd, en ontbr. ook Heid. HS. Da fragten sie umb nuwe mere,
Wa der konig Ywe were.
Toch is het mogelijk dat de dichter het woord schreef. Vs. 926. Dat hi hem ter hulpen quame. Hffm. lascht hi in, hetgeen noodig is. Immers het weglaten van het pers. vrnw. in den 1sten nv., wanneer het ôf zelf òf het naamwoord, welks plaats het vervangt, in casu obliquo is voorafgegaan, is wel een doorgaande regel bij de beste schrijvers’ (Dr. De Vries, Brief aan Dr. Jonckbloet, 18), maar niet na dat. Vs. 931. Dat sine emmer souden vangen. Het HS. en Hffm. hebben eme, in plaats van eme', dat er natuurlijk oorspr. gestaan heeft, daar anders het object tweemaal zou voorkomen. Emmer bet. sttellig, vgl. b.v. vs. 883, 1260, 1359, 1558. Vs. 943. Renout. Zoo heeft het HS. Maar Hffm., door den schijn misleid, veranderde dit in Roelant. Dr. Verwijs zag de fout, ook zonder het HS., vgl. Bl. I, 40. Vs. 950. Des hi om Renout sende ter noet. De tekst is in het HS. bedorven. Dr. Verwijs, Bl. I, 41, wil hem herstellen, door er een regel aan toe te voegen, en leest vs. 949 v. aldus: Hi hadde wel verdient die doet,
Des hi Renout sonder noet
Bi verranesse wilde doen vaen.
We krijgen dan echter drie rijmregels, wat in het mnd. zeldzaam en in onze fragmenten zonder parallel is. Bovendien schijnt de vergelijking van het Heid. HS. te leeren, dat de dichter slechts twee vss. schreef: Disz embot Ywe Reinolt dar,
Diesen dot han ich wol verdient gar.
Neemt men verder in aanmerking, dat iedere kolom 50 regels telt, dan was er in het HS. slechts daardoor ruimte voor nog éénen regel h.t.p., omdat de eerste regel van deze kolom, vs. 901, door verzuim was uitgevallen, ten gevolge waarvan de laatste regel, vs. 950 nu voorlaatste scheen te worden, zonder dat inderdaad te zijn. Acht men een en ander met mij aannemelijk, dan zal men het niet onmogelijk vinden om den tekst, met behulp van het Heid. HS. te herstellen op | |
[pagina 67]
| |
de wijze zooals boven is voorgeslagen. De vertaler heeft dies niet geheel begrepen, en als dit opgevat. Vandaar ook dat hij de regels omzette. Uit hetgeen hij schrijft laat zich echter afleiden, dat hij sonde of sende las. Wij onderstellen daarbij dat in het HS. ô (om) voor Renout uitgevallen, en dat sende (sonde, sande) door vlug spreken of schrijven met het volgende ter tot sonder is samengevloeid. - Hffm. laat den tekst, zooals hij is, en onderstelt, dat er twee versregels zijn uitgevallen. Vs. 995. Maickene. Het spreekt vanzelf, dat wij hier met eene samentrekking van mach ickene te doen hebben. Doch het schijnt niet noodig met Hffm. den samengetrokken vorm te ontbinden. Vgl. vs. 1174 en 1178 brindi voor bringedi enz. Vs. 1006. Wapenden hem. De lezing wapenden sie (HS.) is terecht door Dr. Verwijs (Bl. I, 42) verworpen. De ridders en manschappen wapenden zich zelven, vgl. op de parallele plaats Renaus 229, 18: Et si home s'adobent el palais seignoré.
Vs. 1039. Voren riden. Er is geen de minste reden om hier met Hffm. den tekst te veranderen, en varen riden te lezen, hoe goed deze uitdrukking op zich zelve ook zij. Na vs. 1013-1028 is voren, vooruit, het juiste woord: de ridders zouden achterblijven en op een afstand volgen, R. vooruit rijden. Vgl.: Renaus 232, 23 sv. Vos remenres derrière, l'arrière ban feres;
Se mestier en avons, et vos nos socorres;
Devant chevaucherai, à iii. m. d'adobés.
Vs. 1098. Aerger puten kint, d.i. kind van een gemeene hoer. Hffm. daarentegen leest met het HS. puter, en beschouwt nu ook aerger als subst. Hierbij vergelijkt hij het mhd. arger, maar dit is, ook in de door hem aangehaalde uitdrukking: arger zage, even als in arger schalc enz., adjectief, vgl. b.v. Hartm. v.A. Erec 2847, 4182, 4191. Ook het mnd. kent geen subst. aerger, maar slechts het adj. aerch, erg. Aerger behoort dus als genetief bij puten: want zoo, en niet puter, moet men lezen, evenals vs. 1824, waar het HS. duidelijk puten heeft, althans in het door Hffm. zelf verstrekte afschrift. De hier gebezigde spreekwijs is geheel gelijk aan die Rein. 919: Lamfroit, erger puten sone. Vgl. Esm. 972 enz. Hffm. verwijst ter verdediging van puter naar putertier. Maar het is niet zeker, dat dit samengesteld is uit pute en tier. Het eerste lid der samenstelling kan ook een enclitisch geworden putier (pol, niet: hoer, gelijk David Gloss. Rijmb. meent), of het geheele woord een verbastering van putenier zijn. Hoe dat zij, het vr. pute, heeft, op zich zelf staande, volgens den regel in Genetivo puten, gelijk uit de aangehaalde pp. blijkt. | |
[pagina 68]
| |
Vs. 1102. Lief ofte te danke. De lezing van het HS. is juist, hoe vreemd het schijnen moge, en de verandering: te ondanke onnoodig. Men drukte zich zoo onnauwkeurig uit, vgl. vs. 1988: lief of bequame. Tien g. boerden VII, 16: bringhet mi bate of ghewen, waar men ook de tegenstelling voor- of nadeel zou verwachten. Vs. 1106. Ende (en̄), gelijk het HS. heeft, is onjuist, maar de verandering ten (= het en) van Hffm. onnoodig. De zin is met en (= of) geheel in orde. Vgl. Huyd. op St. I, 71. Beatr. 154. B.v.d. Houte 549. Vs. 1109. Die degen werde. Het HS. heeft gewerde, wat onzin is. Gheweert zou gewapend kunnen beteekenen, maar het bericht, dat R. gewapend was, verwacht men hier niet. Hffm. verandert de w in een v, en verklaart dan: ‘gheverde soviel als vaerdich, veerdich, behende, schnell.’ Maar het woord komt nergens als bijwoord en met de bet. van mettervaert, ter vaert, voor. Geverde of gevaerde is overal z.n.w., en bet. gezelschap, gevolg; gevaert of geveert bet. handeling of drukte, gewoel. Vs. 1231 doet m.i. de juiste lezing aan de hand: gē werde werd oorspr. voorafgegaan door de uitgevallen letters d' de. Herstelt men ze, dan krijgt men het epitheton ornans, dat hier geheel op zijne plaats is. Vs. 1110. Van sinen orse. Ook hier is in het HS. een woord uitgevallen. Van orse, zei men niet, het bez. voornw. behoort voor het nw., vgl. vs. 1128. Ook de rythmus eischt nog een paar lettergrepen. Het Vb. heeft: ‘doe trat Roelant van sijn paert.’ Vs. 1148. Doedi.. mins ontbiden. Noch Hffm. noch Bild. schijnt bezwaar in dordi te zien. Maar wat moet dat hier beteekenen? Durft gij? Waarom zou Roelant niet op Renout durven wachten? De andere bet. van dorren, behoeven, voegt evenmin. Vb. heeft: wildij mij verwachten. Heid. HS. Rolant, beijdent mijner. Het vermoeden ligt dus voor de hand, dat de dichter doedi geschreven heeft. Vgl. vs. 1253v. Vs. 1153-7. Vgl. voor de vier ingevoegde verzen en de nieuwe lezing van het laatstgenoemde, het door mij geschrevene T. en L.bode IV, 145-8. Gelijk daar is aangetoond, is de afschrijver in ons HS. van keren vs. 1152 bij abuis overgesprongen op keren vs. 1156, en heeft hij vs. 1157 in plaats van vs. 1153, doen volgen. Toen eenmaal daardoor de zin was verstoord, moest uwe vs. 1157 ywe worden, en zoo ontstond langzamerhand de lezing: al Ywes man, die in den samenhang, zooals hij nu geworden was, althans éénigen, ofschoon nog een zeer ongerijmden zin opleverde (zie T. en Letterb. IV, 58, 145). Gelukkig heeft het Heid. HS. den beteren tekst bewaard in deze vertaling, Gewappent sol ich wederkeren
Mijnen licham gegen uch zu thun,
| |
[pagina 69]
| |
Spraeh der degen kone,
In dem das jr die herren
In franckrich dont wider keren,
Und darzu alle uwer mann.
Vs. 1168. Hem ne lette God ende ongeval. Zoo moet men lezen, vgl. vs. 1278, Limb. XII, 374. Blijkbaar is in het HS. ò voor geval weggevallen. Dit laatste bet. geluk, en dus het tegendeel van hetgeen wij hier behoeven. Het Heid. HS. heeft ook: Im en lass dan ungefall. Vs. 1187. U berouwen u mesdade. Bild. meent dat de tekst niet in orde is, en stelt voor: ende ber. u.m. Berouwen wordt dan een Infinitief, en hangt van wildi vs. 1186 af. Maar met deze wijziging ontstaat een fout. Men zei mnl. òf: mi berout der mesdade, of mi berouwen die mesdade, m.a.w. het ww. berouwen was of onpers. c. Gen., óf de zaak was onderwerp, - maar de persoon was nooit onderwerp, evenmin als in de hedendaagsche taal. Vgl. b.v. Huyd. op St. II, 462 met Franc. 3370; Heelu 4214 met Aesop. LIV, 6. Dr. Verwijs (Bl. I, 47, 318) leest: (wildi) u berouwen uwer mesdade? Maar ook dat schijnt, op grond van het boven gezegde, in strijd met het mned. taaleigen. Bovendien is elke verandering onnoodig, als men het vers maar losmaakt van het voorgaande en berouwen als Praes. Indic. 3a plur. opvat. Zoo deed ook Vb.: ‘ik hoore wel, dat Roelant wil een monnik worden, want hij heeft berou van sijne misdaet.’ Vs. 1200 v.
Teerst dat wi quamen in Vrankrike
Vor den coninc gemenelike,
Woude die coninc, onse here,
Van u weten niemere.
Hier zijn in het HS. twee (de kursief gedrukte) halve regels uitgevallen, waarschijnlijk ten gevolge daarvan dat coninc herhaald werd, en zoo geschreven was, dat het vlak onder het vorige coninc stond. De door Hffm. voorgeslagene lezing van de twee laatste vss.: Ende hi soude openbare
Van u weten niemare,
heeft dit tegen, dat daarbij de woorden onse here wegvallen, die toch èn blijkens het Ned. èn blijkens het Heid. HS. vs. 1201 gestaan hebben. Het laatstgenoemde heeft: So wil der coninc unserer herre
Van uch wissen nuwe mere.
Mare wordt dikwijls mere, zie Rijmb. 7342. Alex. IX, 735. Lippijn 190. Velth III, 11, 46. | |
[pagina 70]
| |
Vs. 1251. Onse trouwe. Deze lezing ligt voor de hand, vgl. vs. 1227, en verdient de voorkeur boven en trouwen (Bild., Dr. Verwijs) en: ons trouwen (Hffm.): het laatste bet. niets. Vs. 1270. Inne macht niet verweren, d.i. ik kan 't niet beletten. Het HS. heeft: inne mach niet verweren, en Hffm. voegde daar, zonder dat er een hiaat was, mi aan toe. Maar terecht vraagt Prof. De Vries met het oog op die lezing (T. en L.bode IV, 59): hoe kon men Roelant zoo iets laten zeggen? Verweren kon hij zich wel, ook tegen de grootste overmacht, wel niet met kans op een goeden uitslag, maar toch zóó dat het bleek, hoe Roelant zich wist te verdedigen.’ Dr. De Vries stelt nu zelf voor u in plaats van mi, en verwegen in plaats van verweren te lezen. Hoe vernuftig de gissing ook zij, schijnt het eenvoudiger de lezing van het HS. te behouden, daar deze een goeden zin geeft, zoo men slechts een t aan mach toevoegt. Het onvolkomen rijm: dregen - verweren, dat dan ontstaat, levert volstrekt geen bezwaar op, vooral niet in een gedicht, dat van onzuivere rijmen overvloeit (zie boven blz. 53). Vgl. ook Inl. Flor. XXIV. Inl. Doctr. LVI. Dr Jonckbl. Versb. 167. De beteekenis van verweren past uitstekend in den samenhang. Immers het ww. bet. verhinderen, beletten, hetzelfde wat elders door benemen wordt uitgedrukt. Vgl. Stoke B. II, 216 B. X, 502: Maer hebben si binnen desen of dien,
Diet woude verweren inde noet.
Dr. Verwijs, Bl. III, 54, 296: Ende wilt oec iemen verweren,
Dat moet sijn tenden sijn spere.
Dat ook op onze plaats verweren in nog andere HSS. voorkwam, dan in het onze, blijkt uit het Vb., dat het woord ook heeft. En hoe keurig de gissing: inne mach u niet verwegen, ook zijn moge, valt het toch niet te ontkennen, dat men dan hier eer inne verweech u niet, d.i. ik kan niet tegen u op, verwachten zou. Mach is in dat geval overtollig. Vs. 1280. Inne logem niet. - Iemand liegen is iemand bedriegen, hem geen woord houden, verg. Lanc. II, 46188. III, 26107. Dat deze lezing de ware is, blijkt uit vs. 1385, terwijl tevens voor haar pleit, dat de verandering, die de tekst nu ondergaat (lage wordt loge) zoo gering mogelijk is. Daarentegen eischt: inne liet niet (Hffm.), ofschoon op zich zelf zeer goed, meer wijziging. Ook de Heid. Vert. heeft: ich liegen jme nit in keijner wijse. Alleen Vb. heeft: ‘ik en liet niet.’ Bild. wil lage en miet (pro: niet) behouden. In lage miet om al Parijs, bet. dan: ik bood geen loon om geheel Parijs!! Vs. 1306. Das ne sal ic niene doen. De verandering van das in des (Hffm.) is onnoodig, daar het laatste woord dikwijls door | |
[pagina 71]
| |
het eerste vervangen wordt, vgl. Sp. I1, 50, 17. I2, 2, 90. Flor. en Lksp. Gloss. Overigens geeft de door Hffm. overgenomen tekst van het HS. niet veel zin. Roelant kon niet zeggen: dat zal men mij niet doen, daar men hem ried om zelf iets te doen, nl. om Renout door verraad ten val te brengen. Beter dus Vb.: ‘ik en sal 't niet doen;’ en Heid. HS.: ich en wil des nit tun, - naar welke de tekst gewijzigd is. Vs. 1314. Met hem, waerlike dinc. Terecht vult Hffm. den hiaat zoo in, en niet met Bild.: Het zijn w.d., wat geen zin geeft. De bijvoeging: van in voor waerlike dinc (Dr. Verwijs, Bl. I, 50, 445) schijnt minder juist. Men zei: in waren dingen, of waerlike dinc (zonder in), vgl. de aant. op vs. 731. Vs. 1326. Dien quaden man, het Fr. malvais hom (Mich. 244, 35). De gewone lezing: die quam, vindt steun in het HS., maar niet in den rythmus, noch in het verband. Immers Ywe was reeds gekomen, vgl. vs. 1320. Bovendien is het bijvoegsel onbeteekenend en mat. Stellig is d' quad mā tot: d' quā geworden, men kreeg dan nog een zuiver rijm ook. Maar het onzuiver rijm maakt, vooral in de Renout geen bezwaar, zie vs. 857 v. en de aant. op vs. 65, Reinaert 105 v. 107 v. Vs. 1385. Loge hi hem in dat gemoet. Het HS. heeft hier: in den crite, van het vorige vs. herhaald. Maar de zin, en vooral het rijm, eischen een ander woord. Hffm. leest: in den noot, hetgeen dan toch in elk geval: in der noot, zou moeten luiden. Maar wat bet. die uitdrukking? Roelant was niet in nood of gevaar, hij wachtte Renout slechts tot het tweegevecht op. Gemoet is dus het woord, dat wij hier behoeven, en dat door verkorte schrijfwijs licht op eenig ander ging lijken. Het bet. strijd, treffen, vgl. Limb. en Lorr. Gl., vooral Limb. XII, 394 v. Want si daden menich gemoet
Onder hem beiden op dien dach.
en Wal. 8230. Vs. 1390. Met Renoude te Beverepare. Terecht heeft Hffm. dit vers ingelascht. De zin eischt de woorden, die toevallig ook Vb. en Heid. HS. ontbreken. Beide toch hebben hier denzelfden, van ons HS. afwijkenden tekst voor zich gehad. Vb. heeft: ‘Doen seide Adelaert: God en u beveel ik dan mijnen broeder.’ Heid. HS.: Da sprac Adelhart bolt, Gott und uch befehlen ich Renolt. Vs. 1400. Ten cloester waert. Dat hier in het HS. woorden zijn uitgevallen, zag reeds Bild. De rythmus eischt meer dan: op die heide trecken. Hij leest: op die heide henentrekken; maar vs. 1009 doet de ware lezing aan de hand. Vs. 1406. Ende bederve u ende sent Amant. De lezing | |
[pagina 72]
| |
van HS. en B. is onhoudbaar. Wat zou bedroeve hier beteekenen? Waarschijnlijk heeft er bederve gestaan, bed'ue werd licht als bedroeve opgevat. Blijkens Vb. heeft een regel vroeger gestaan: God geve u lachter al te hant, waaraan dan dit vers sluit. Het luidt Heid. HS.: Dich verdome sant Amant. Vs. 1415. Versumen. Door deze lezing ontstaat een uitnemende zin, gelijk ieder deskundige zien zal. Hi mochtes niet versumen, hine bet.: hij kon niet nalaten om, vgl. vs. 1958. Verslumen, gelijk HS. en B. lezen, komt, bij Brederoo ten minste, in den zin van verslempen, verbrassen, voor, zie Oud. Wb. op Br. Ook de Heid. vert. heeft: Das er des nit mocht versumen
Der must mit Beijart rumen.
Vs. 1416. Tumen. Ik heb vroeger (T. en l.bode IV, 281) de lezing van het HS. rumen verdedigd. Maar ofschoon versumen en rumen een gewoon rijm is, geloof ik toch, dat het laatste ww. hier niet houdbaar is, al wordt het ook door 't Heid. HS. aanbevolen. Immers men zei wel: van den lande, uter stede, maar niet: van den orse rumen. Slechts rumen c. Acc, dors rumen, is mned. vgl. Limb. IX, 704. Daarentegen is: van den orse tumen, d.i. luimelen, de gewone uitdrukking. Zie El. 421. Lorr II, 370. Dr. Verwijs, Bl. I, 138, 60 enz. Vs. 1418. Wie wonde u ors Vol. In het HS. is een hiaat tusschen wie en u, die Hffm. in zijn afschrift door spardeti aanvult. B. neemt die lezing over. Ik vind dat echter een vreemde vraag, en vermoed veeleer, dat het Fr. vs. 245, 20 hier vertaald is: (Qui a) navré vo destrier?
Ook daar toch wisselt de smaad van Ogier tusschen den uitroep: welke wonderen van dapperheid deedt gij? en de vraag: hoe komt ge dus gehavend? In haar geheel luidt de plaats: Desconfis est Rollans, forment en est embrons.
Ogiers de Danemarche l'en a mis à raison.
‘Rollans,’ ce dist Ogiers, ‘gentius fius à baron,
Qui vos a si troé vostre escu à lion?
Qui vos a desrompu cel auberc fremillon?
Qui vos a embarré cel vert hiaume reont?
Et navré vo destrier le cuise et le crepon?
Il a just à senestre, ce me samble, el sablon,
Et vos costés ausi, bien pert au peliçon
Je cuit que vos trovastes Renaut, le fil Aymon.
l' Aves vos or ocis, u il vient en prison?’
| |
[pagina 73]
| |
Vs. 1439. Vrouwe Clarisse. Ofschoon Ver Cl. (B.) ook zeer goed zou zijn, is er toch geen reden om van de overgeleverde lezing af te wijken. Vgl. b.v. vs. 1373. Vs. 1444. Ende reet te sente Jacop waert. HS. heeft het vers niet, en B. herstelde het niet. Het vloeit vanzelf voort uit Heid. HS.: Wie Rolant reyt zu Sint Jacob wart;
en Vb.: ‘doe Rolant tot Sint Jacob geweest had’. Vs. 1447-54 zijn in het HS. meerendeels onleesbaar en vol hiaten. De laatste vijf regels (1450-1454) heeft B. niet hersteld. Ik heb nu een poging gewaagd, ze in te vullen, en die poging schijnt vrij zeker. Immers staat jaghen vs. 1449 vast door Heid. HS.: Zu Bordiaus jagen in den walt bynnen, dan moet ook het volgende vs. wel zoo geluid hebben, als ik het vaststelde, te meer daar de beschrijving van die jacht telkens voorkomt. Voor wederkeerde vs. 1452, vgl. Heid. HS.: als Rolant solt thun sinen kere; Vb.: ‘doe R. tot St. Jacob geweest had’. Donverveerde vs. 1451 is een dikwijls voorkomend, vooral aan Roelant toegekend epitheton. Voor: in dat wout, en stout vgl. vs. 1461 v. Heid. HS. luiden vs. 1445-55: Und Malegijs wolt ryten zu der selben fart
Zu Bordious jagen in den walt bynnen
Umb hirtzen und umb hynden.
Als Rolant solt thun sinen kere,
Do begegnet jme Ritzhart der herre,
Heymes sone van Dordone.
Vs. 1486. Recht onderslaen alse viande. Waarom B. deze juiste lezing van het HS. in onderstaen veranderd heeft, zegt hij niet, en is ook niet duidelijk. Vgl. voor de bet. van onderslaen Huyd. op St. II, 311 v. Vs. 1491. So voeric u astelike, d.i. u haastelijk; een betere lezing dan die van B.: so voeric u vastelike. Het HS. heeft: So weric vastelike De eenvoudigste verbetering is wel die, waarbij geen letter behoeft te worden ingevoegd. Men leze vastelike slechts in tweeën, (h)astelike, d.i. het niet-geaspireerde hastelike, een lievelingswoord van den dichter. Vs. 1501 v. In dien dat gi m.i. Vr. Op u gelede voert sek. Zoo worden deze vss., die B. nog openliet, volgens het Heid. HS. hersteld:
In dem das jr mich bereyt
In frankrich furent vff uwer geleyt.
In dien bet. op voorwaarde dat vgl. vs. 1155, 1588. Vs. 1524. De Heid. Vert. heeft na dit vers nog de volgende twee regels, die wij in het Ned. HS. niet vinden: | |
[pagina 74]
| |
Und Fritzhart der herr,
Uff Roelant stund jr kere.
Ook Vb. bezigt het meerv.: ‘Renout wapende hem met sijn broeders.’ Het is dus zeer wel mogelijk, dat in ons HS. een paar regels zijn uitgevallen; maar het verdient toch de aandacht, dat Writsaert in het vervolg bij de ontmoeting, niet genoemd wordt. Vs. 1545. Ja... ne heb ic Dur in mijne hant, zoo leest terecht B. Want nu (HS.) geeft geen zin. Roelant stemt niet toe wat Renout zegt, maar bestrijdt het. ‘Zou ik u zoo maar voetstoots uwen broeder geven, omdat ik anders door u zou gedood worden? ‘Maar heb ik dan niet mijn zwaard in mijn hand?’ Vgl. over jane Huyd. op St. II, 358. Wap., Rein, Rijmb. Gl. Oud. Wb. enz. Vs. 1981. Ne waer Malegijs ende Adelaert - seiti. Men zou het ww. in 't meerv. verwachten, evenals vs. 1721 v. Toch is de tekst wel in orde, want de S. denkt bij seiti uitsluitend aan Adelaert. Vs. 1598. Menne sal R. hangen niet. De lezing van het HS., maerne, komt in het geheel niet in aanmerking. De verbetering Kaerle (B.) ligt minder voor de hand, en is ook in strijd met het volgende vers; danne salet oec, dat op een onpers. onderwerp in het voorgaande wijst. Stond daer Kaerle, dan zou hier ook salhi moeten volgen. Vgl. vs. 1596. Vs. 1600. Ic sal v.R. syn. Dit ww. dient er wel bijgevoegd te worden, daar anders de zin vrij onvolledig is. Zoowel Vb. als Heid. Vert. hebben den Infinitief. Het eerstgenoemde vertaalt: Ich sol vor ime sin zu parys.
Vs. 1604. Mins broeder. Er is geen reden om dit met B. te veranderen. Immers vader en broeder nemen in den Genetief enk. geen s aan. Zie Huyd. op St. I, 158 en 162. Dr. Verwijs, Mnl. Spraakl. 206. Vs. 1628 v.: Ende velder vele ende gnouch
Die Renout met sinen stave slouch.
Vele ende gnouch is een gewone uitdrukking, vgl. Lanc. III, 10922 ....ende hi dede binnen dien
Sine bedinge, die hem selven sloech
Vor sine borst vele ende gnoech.
Bild. wil Die in Ende veranderen, daar hij niet kan gelooven, dat R. hen, die Mal. met het zwaard geveld had, met zijn knots af- | |
[pagina 75]
| |
maakte, ‘'t geen in de veldslagen van dien tijd het werk der gemeenen was.’ Intusschen heeft ook 't Heid. HS.: Und felt ir vil und gnug,
Die Reynolt mit sym stabe erslug;
en bestaat er geen genoegzame grond voor verandering van den tekst. Vs. 1631. Het HS. heeft achter den Sarrasinen, zeer terecht, daar achter den Datief regeert. Desniettemin laat Bild. de, Hffm. die drukken. Vs. 1632. Jagedese. Het HS. heeft jagedise. Er is echter een mv. noodig. De keus tusschen jagedese en jagedesise is eenigszins lastig, omdat jagen én intr. vluchten, én trans. vervolgen beteekenen kan. De eerste opvatting vinden wij Heid. HS.: Susz jagten sie bisz sie vernamen; de tweede Vb.: ‘dus vervolgden zij de Turken tot Nasareth toe.’ Gene verdient de voorkeur boven deze, 1o omdat de tekstverandering dan gering is, 2o om: dat si vernamen, sc. zij vluchtten totdat zij bemerkten te N. te zijn. Vgl. de verklarende Aant. op vs. 1648 in den Commentaar. Vs. 1648. Onthier dat. Daar Oud. Bijdr. alleen onthier ende en onthier vermeldt, zij opgemerkt, dat de lezing onthier dat juist is, ofschoon zij minder dikwijls voorkomt dan die andere. Zie Rijmb. 16495 en 29652. Onthier ende dat Rijmb. 28627. Vs. 1670. Ende sochten raet vele houde. De lezing van het HS.: e.s. voer v.h., is door Bild. in bescherming genomen. ‘Soeken voer’ was volgens hem oudtijds de gebruikelijke uitdrukking, en houde bet. volgens hem troost. Het een en het ander is onjuist. Men zei oudtijds: iets aen iemant soeken, vgl. b.v. Melib. 3388: Dat enech mensch soeken soude
Ane sinen viant troeste ende houde.
Houde als z.n.w. bet. bescherming. Men verandere gerust het onverstaanbare voer in raet, en vatte vele houde als bijw., zeer spoedig, op. Vgl. Vb.: ‘Doen namen de kerstenen raet aen M. en R.’ Heid. HS. Und suchten rat an Reinolt. De lezing kan wel niet twijfelachtig zijn. Vs. 1684 Te(h)ant sullen si boden venden, geeft een goeden zin, maar de lezing van het HS.: twi w.s.b.s. niet. Bild. schijnt twi relatief en redegevend te willen nemen, gelijk het Lat. cur wel voorkomt; maar zoodanige verwisseling van twi en bedi is mij onbekend. Ook zou dan, gelijk hij zelf opmerkt, de omgekeerde constructie gevolgd, en: si sullen, geschreven zijn. Hffm., die twi evenzeer behoudt, teekent aan: ‘eigentlich müsste hier stehen ein dem mhd. ze diu entsprechendes te di oder te die, ein solches scheint aber im Mnl. nicht vorhanden zu sein.’ Dit is zoo, maar geeft geen recht tot de onderstelling, dat de dichter faute de mieux twi | |
[pagina 76]
| |
gebezigd heeft, dat heel iets anders bet. Het Heid. HS. heeft: ‘Boten sollen sie senden zu hant,’ en dit doet vermoeden, dat twi uit teāt bedorven is. Vgl. vs. 1692. Vs. 1692 v. Dus geboden si ...hervaert. HS., Hffm. en Bild. lezen boden. Maar men zei: herevaert gebieden, zie Huyd. op St. II, 397, vgl. Reinaert 3798. Ofschoon bieden in andere uitdrukkingen een enkele maal in plaats van gebieden gebezigd wordt, vgl. Hild. 8, 251 en Kil., is het toch niet waarschijnlijk dat de schrijver deze staande spreekwijs, die hij zelf vs. 1700 gebruikt, hier veranderd heeft. Heid. HS. heeft ook: gebieten: Und gebieten all zu hant
Herwert in all ir land.
Dat overigens hervaert, d.i. heirvaart en niet: herwart (HS.) de ware lezing is, behoeft geen betoog. Het HS. verwisselt telken v en w. Alleen Bild. verdedigt herwaert. ‘Herwaert over, dat is van de uiterste grenzen tot hiertoe,’ schrijft hij: ‘zij ontboden herwaert henen dat lant, nl. al wat daar strijdbaar in was’!! Vs. 1698. Des waren die Kerstine vro. Ook 't Heid. Hs. heeft: des waren die cristen fro. Terecht, want eerst in de volgende vss. wordt verhaald, dat zij optrokken, vgl. vs. 1705. Voeren (Ned. HS.) is dus onhoudbaar. Vs. 1708. Belegen is de juiste lezing, niet begeven, gelijk Bild. en Oud. Bijdr. I, 391 willen. Want nergens komt begeven met de bet. insluiten, omsluiten voor; ook t.d.p. niet, want het HS. heeft geven. Het Heid. HS. heeft beleyt, Vb. beleident, hetgeen op belegen wijst. Een jongere hand schreef in 't Ned. HS. belegert boven geven. Vs. 1714. Die T. daden groete were. Ten onrechte leest Hffm. met ons HS. (h)adden. Reeds het Heid. HS. waarschuwt daarvoor: die heiden deten grosse were. Were doen bet. zich verdedigen, vgl. vs. 1722 en Dr. Verwijs, Bl. I, 148, 41. Vs. 1728. Dus jagensise ter stede binnen. In het HS. is ja weggevallen, en, blijkens den rythmus, Vb. en Heid. HS., ook ter stede. Vb. heeft: si jaegden de Turken met cracht binnen de stad. Heid. HS. susz jagten si zu der stat innen. Vs. 1742. Pedrieren. Over de foutieve lezing penieren zie beneden den Commentaar. Vs. 1751. Te werpen iegen de hare, t.w. tegen hunne (der christenen) mangnele ende pedriere, zie de voorgaande vss. Er is geen reden om met Hffm. hare in here te veranderen, vgl. vs. 1746. Vs. 1753. Met nide. De lezing van dit vs. volgens HS., Hffm. en Bild.: mallijc iegen andren side, is onzin. Want wat is hier side? Blijkbaar heeft de kopiïst zich vergist, en side uit het vorige | |
[pagina 77]
| |
vers herhaald. 't Heid. HS. geeft de herstelling van den tekst aan de hand: Susz bereiten sie sich in iglicher sijt,
Der ein gein dem andren mit nijde.
Vb. heeft ook: ‘en schoten met grote nijt.’ Vs. 1755. Gewaerlike. De lezing van 't HS. gemenelike wordt door Hffm. terecht betwijfeld, en ten onrechte gehandhaafd. De herhaling van gemenelike, dat ook vs. 1754 rijmwoord is, is een fout in den trant van side, vs. 1753. De bet. van het woord zou hier ook afwijken van den zin, die er in het vorige vers aan gehecht werd. Daar is het: met den vijand strijden; hier samen (tegen den vijand) strijden. Hoe licht gemlike uit gew'like ontstond, ziet ieder. Vgl. voor dit woord vs. 1853. Vs. 1759. Bi mire vart. Bild., die de spreekwijs niet kende, slaat voor om bi mire wart, d.i. bij mijn borgtocht, te laten zweren. Dit is onjuist, en evenzeer de verklaring van bi mire vart door Hffm. als: bij deze gelegenheid. De S. zweert bij zijn heengaan, d.i. bij zijn dood. Vgl. Reinaert 2161 v. (ed. Martin 2153) uitvoeriger: Ic mane u bi der selver vaert,
Die u siele varen sal,
Dat ghi ons secht die waerheit al.
Meermalen wordt de dood die vaert of die lange vaert genoemd. Vgl. Ern. Martin Rein. S. 375. Grimm. Wb. III, 1264. Vs. 1769. Vor al dander sullensi vechten. Hier is de omgekeerde fout van de vs. 1753 en 1755 ontdekte, een dergelijke als vs. 1200 v. gemaakt werd: de afschrijver heeft het tweede sullensi, dat onder het eerste in het vorige vers stond, uitgelaten. De rythmus eischt echter de woorden terug, en het Heid. HS.:
Sie wollten da mit letzen (?)
Vor alle die andern wolten sie sich setzen.
Vs. 1817 v. Hi hads in sine herte toren, dat hi Florberge hadde verloren. Ontbraken de voorafgaande regels niet, dan zou men beter over de juistheid der lezing kunnen oordeelen. Zoowel Vb. als Heid. HS. hebben de plaats anders, maar beide verschillend en zoo sterk gewijzigd dat de vergelijking voor de tekstcritiek niet veel geeft. Heid. HS.: Mit nide hat er das swert erhaben
Und hat Emmerich uff den helm geslagen,
Also das der jung werde
Must fallen zu der erde.
| |
[pagina 78]
| |
Da wart Reinolt verfert vil sere
Und bat gnade zu unserm herre
enz. De eerste vraag, die zich voordoet, is: Wie is hi? Waarschijnlijk de kampvechter Aymerijn. Maar hoe kan hij verdriet daarvan hebben, dat hij zijn zwaard verloren heeft? Hij heeft het immers, vs. 1818, en doodt er Galeram mede. De eenige oplossing der moeilijkheid biedt de reeds vroeger (blz. 60) gemaakte opmerking, dat verliesen oudtijds een ruimere bet. had dan tegenwoordig, o.a. die van het gebruik verliezen, vgl. Sp. I7, 41, 52, en Dr. Verdam, Tekstcr. 65. Hij had namelijk ‘Galeram viermaal geslagen, eer hem Galeram eenen slag gaf, maar Galeram niet gekwetst.’ (Vb. 179). Vandaar dat hij, evenals zijn vader Renout, het ergste vreesde, en dat, volgens het Vb., deze laatste uitriep: ‘Florenberge, gij sijt verargert, want mij dunct, dat gij snijt, of gij een kouter waert uit eenen ploeg!’ 't schijnt wel dat een en ander in de Renout uitgedrukt wordt door verloren. - Geheel het tegenovergestelde zegt in de Renaus Aymonet van of tot zijn zwaard, Renaus 434, 14 svv.: La main mist à Florberge, maintenant le sacha;
Par mult fier mautalent Aymones le leva.
‘Ahi! dist il, Froberge, quel bonté en vous a!
Onques Renaus, mon père, nul jour ne vous canja.
Por la toie bonté tous jours tenue a.
Or t'auera li filz que li père engenra.
Daarentegen komt hetgeen de andere zoon en kampvechter, Yons, daar van het zwaard Courtain zegt, hetwelk hij voor deze gelegenheid van Ogier ten gebruike had ontvangen, meer met onzen tekst overeen, 431, 19 svv.: Ahi! dist il, Courtain, tu n'as nule bonté.
Ogiers en faisoit los, à maleïcon Dé,
Et il n'a si mauvaise dessi à Noiron pré.
Mais par icel apoustre que on doit aourer,
Se tu ne tranches mix â l'autre cop donner
Jamais ne vos ara Ogiers li adurés.
Vs. 1820. In evelen moet. Want evelmoet alleen geeft geen zin, gelijk reeds Bild. goed zag. Hffm. meent ten onrechte dat het wel ‘adjektivisch’ gebezigd werd. Dat in uitgevallen is, blijkt uit Heid. HS. im zornigen mude. Voor in vgl. Clarisse Heim 207 v. Alex. I, 506. Vs. 1821. Den heelt milde. Niemand zal nu nog met Bild. willen lezen onmilde, omdat ‘milde een epitheton van edelmoed is.’ Men versierde er ieder ridder, vriend of vijand, mede, als het te pas kwam. | |
[pagina 79]
| |
Vs. 1824. Puten kint. Ten onrechte verandert Hffm. puterkint, gelijk op vs. 1098 is aangewezen, zie blz. 67. Vs. 1868. Sciere cleder. De lezing staat vast door de Heid. Vert. en het Vb. Leder, gelijk het HS. heeft en Bild. behouden wil, zou niets beteekenen: de verklaring een arme lederen kiel is willekeurig. Maar wat bet. sciere cleder? De Heid. vertaler heeft sciere als bijw. opgevat, blijkens zijne vert.:
Balde det er cleider machen.
Ten onrechte meent Mone (Anz. 1837, S. 190) dat in dezen regel grise voor cleider is uitgevallen, en Dr. Van Vloten (Taal en Letterbode I, 148), dat dit grise hier de vertaling van sciere is. Sciere was al vertaald door balde. Er is in 't Heid. HS. inderdaad niets uitgevallen, en men kan alleen beweren, dat de vertaling onjuist is. Immers sciere kan hier niet het bijw. spoedig, snel zijn, daar er dan zou staan: sciere dedi cleder maken. Zooals de woorden nu volgen, moet sciere adj. plur. bij cleder zijn. De vraag is slechts, wat het dan beteekent? Volgens Hffm. ‘ist vielleicht schiercleder zu lesen. Das wäre dann wol nur eine andere Form für scoorleder, scheurcleder, schlechte kleider.’ Hij vergelijkt verder scheurdoek en scheurpapier. Maar behalve dat dit alles louter willekeur en raden is, klinkt het ook nog al vreemd, dat iemand zich zulke gescheurde of voor 't scheuren bestemde kleederen zou doen ‘maken.’ Juist daarentegen schijnt de meening van Dr. Van Vloten, dat sciere cleder grijze kleederen bet. Men verwacht tegenover scharlaken eene kleur, en dat sciere mned. inderdaad eene kleur aanduidde, blijkt uit: Alex. IV, 420 (ed. Snellaert I, 161): Appelles screef den hemel blaeu
Ende die erde was gescreven scier,
Die zee hadde die varwe graeu.
Lanc. III, 6164: Die stiere waren alle tot drien
Scier ende bont alse coen tansien.
ib. 5888: Die stiere waren alle tier stont,
Sonder allene drie, scierGa naar voetnoot1) ende bont.
Livre des Mestiers: Dinghet geminghede lakene,
Witte, sciere ende graeuwe,
| |
[pagina 80]
| |
in 't Fransch: Blancs, camelias et gris.
De Schiermonniken waren grauwe monniken, gelijk nog 't wapen van Schiermonnikoog aanduidt. De bedoeling van den dichter is dus, dat R. zijne prachtige kleederen verruilde voor grijze, de kleeding van den werkman. Daarin werd hij later ook gevonden (Vb. 182): ‘hij had eenen grauwen rok boven sijn hosen en wambas, daer hij in plag. te werken’, of, gelijk 't Heid. HS. (Mone Anz. 1837. S. 195, 52) heeft: Da gingen sie dem tegen kone
Sinen grisen rock usz thun.
Vs. 1885. Ende dranc daer fonteine. Hffm. heeft d' als der, d.i. als Genetief van het lidwoord opgevat. Maar ook vs. 1966 staat borre dranc hi, niet: der b. Vs. 1889. Herde. De verl. tijd van herden, harden, kan niet wel herte (HS. Hffm.) zijn. Vgl. vs. 1960, waar HS. juist is. Vs. 1893. Tote Colne op den Rijn, der stat. De lezing van HS. en Hffm.: op die Rijn stat bet. niets. Stellig is voor stat d' uitgevallend. Het mnd. spraakgebruik bracht mede, dat die stat als appositie volgde. Vgl. b.v. Sp. I4, 52, 16: te Babilonien in die stat. Velth. V, 13, 43: die here es van Brits der stat. Velth. V, 19, 43. Rymb. 10105 en opschrift C 45. Vs. 1902. Vragdi om den mester temmerman. Het HS. heeft: Vragdi om den mestē mā, hetgeen Hffm. als mester man heeft uitgegeven. Stellig heeft er mester (en niet mesten) gestaan, blijkens Vb. en Heid. HS., die samen een krachtig protest tegen Dr. van Vloten's gissing: metserman zijn (zie Taal- en Letterbode I, 149), welk woord bovendien als samenstelling onbestaanbaar is, gelijk Dr. Verwijs (Taal- en Letterb. II, 225 v.) duidelijk heeft aangewezen. Intusschen is mester man ook niet in orde, zooals èn Dr. van Vloten èn Dr. Verwijs gevoeld heeft; ook Hoffman schreef, ofschoon hij de lezing opnam: ‘Meesterman scheint mir aber doch nicht recht sicher.’ Bild. verdedigt de uitdrukking met meesterknecht, maar dan zou meesterman naar analogie den eersten der werklieden aanduiden, en de hier bedoelde titularis is de bouwmeester, dus meer. Dr. Verwijs stelt nu voor het woord man uit den tekst te verwijderen, en vs. 1901 v. te lezen: Ende alsi bi der stat quam aen.
Vraghedi om den meester saen.
Tegen dezen voorslag pleit, dat men zoo in twee vss. verandering gaat brengen, en dat quam aen een niet bijz. middelnederlandsche manier van spreken schijnt. Bovendien kwam R. niet bij, maar in | |
[pagina 81]
| |
de stad, toen hij den kerkbouw aanschouwde; bider is ook zonder twijfel bīder te lezen, daar Heid. HS. heeft: als er in die stat kam, en Vb. ‘Als hij daer quam’, vgl. Wal. 6938, 7185. Vóór de gissing schijnt de Heid. Vert. in zooverre te pleiten, als deze op het einde der regels alda en sa heeft: Und als er in die stat kam alda,
Da fragte er umb den meister sa.
Maar deze beide woordjes zijn in die Vertaling niets dan stoplappen, en worden alleen gebezigd om een rijm te krijgen. Zoo b.v. vs. 1908 v. waar 't Ned. heeft: Of hi .i. cnape huren wilde,
Die mester wert blide al te hant.
vert. Heid.: Ob er wolt gewynnen einen arbeiter sa,
Da was der meyster wol zu gemache da.
Evenzoo vs. 1896 v., Ned.: Timmerman ende metsenaren
Ende alle die gelt wilden winnen;
Heid.: Steinhauwer vnd zymmerman sa
Vnd allen den die wolten gewynnen pfennig da,
en zoo telkens. Men mag dus h.t.p. uit sa niet tot een Ned. saen, en vooral niet uit da tot een Ned. aen besluiten. - De lezing blijft een crux. Ik voor mij geef de voorkeur aan meester temmerman, architectus, architector, d.i. de bouwmeester, volgens Kiliaan. Hffm. denkt, dat dit eene ‘selbst gemachte Uebersetzung’ van Kil. is, maar ik zie niet in, waarom. Het woord heeft stellig bestaan, even goed als meester raetsman, meester here (Ferg. 2668), meester scipman (Lanc. III, 18107), meester duvel enz. Dat het hier inderdaad gestaan heeft, leid ik af uit de parallele plaats van de Renaus, 446, 4, waar wij lezen, dat R. le maistre maçon ziet, een chef, die verderop, evenzoo als hier, eenvoudig maistres genoemd wordt. Maçon bet. mfr. ook bouwmeester, want maçonner is bij Du Cange bâtir. Voor de gissing pleit ook, dat zich het wegvallen van temmer zoo licht door de abbreviatuur laat verklaren. Vs. 1904. Die piners leidene ter stede. Alleen Bild. neemt loendene in bescherming, en verklaart het: in loon nam, huurde hem. Maar lonen bet. loon geven, en de piners waren toch wel de lui niet om een werkman te huren. Heid. HS. en Vb. stellen dan ook de lezing ledene buiten twijfel. Het laatste heeft: ‘de arbeiders, die daer werkten, leiden hem daer bij.’ | |
[pagina 82]
| |
Vs. 1911. Hi maercte. Natuurlijk niet: hi maecte (HS.). Vgl. Heid. HS.: er merckt sin gelyder. Vs. 1923. Doe sprac die man ten heelt geer. Hflm. verklaart geer voor ‘garnichts,’ en leest in vocativo heer. Maar dit appellativum zou in den mond van den bouwmeester tegenover den werkman zeer ongepast geweest zijn, terwijl het adj. geer een uitnemenden zin geeft. Het bet. namelijk zachtmoedig, vreedzaam, liefelijk, en is zeer toepasselijk op onzen Renout in zijn laatste phase. Vgl. Stoke, I, 466 en Dr. De Vries in Dr. De Jagers Taalk. Mag., IV, 68. Het is verwant aan het IJsl. hyr, en samengetrokken uit geheer of gehier, waarvan ongehier, ongier (vgl. ungeheuer) het tegenovergestelde is. Vs. 1952. Ende wrochte werx mere allene. De lezing is van Hffm., en niet geheel zeker. Het HS. heeft: Ende brochte werx meer stene, hetgeen evenzeer recht geeft tot de gissing, dat er gestaan heeft: Ende brochte te werke meer stene. Maar het Heid. HS. geeft hier den doorslag, en dat leest: Vnd det werckes allein mere.
Vs. 1988. Waest hem lief of bequame. Zoo ook Heid. HS.: was es jme lieb oder bequame. Hffm. wil onbequame lezen, maar het HS. geeft de onnauwkeurigheid der spreektaal weer, vgl. de aant. op vs. 1102. Vs. 1989. Soe, zij sc. die name. De verandering van Hffm. so is onnoodig en onjuist. Vs. 1994. Die mesters bolgen, d.i. werden toornig. Zoo reeds Bild. en Hffm. terecht, want de lezing van het HS. volgen is onhoudbaar. Dat de fout reeds oud is, bewijst Heid. HS.: folgten. Vs. 2006. Sullen wine nederwerpen vaste. Het vers ontbr. Ned. HS., maar wordt Heid. aldus gevonden: So sollen wir jne niderwerffen vaste.
Bild. wil lezen: op sinen hals so sulwi casten. Dit ww. zal dan werpen bet., vgl. to cast, en het Deensche kaste, bij de kinderen nog bewaard gebleven in het kastiespelen, d.i. werpspelen. Maar het ww. kasten is in het mned. onbekend. |
|