Regenboog. Jaargang 1(1918)– [tijdschrift] Regenboog– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Drieluik: Zoo menigmaal, in 't wakke gras gezeten, voelde ik de dag ontwaken op mijn hoofd, en openberstend werd, als sappig ooft, uit iedren boom een lied omhoog-gesmeten. En, rijzend, dronk de zon den klaren dauw, dien 't gras te bergen zocht voor latere uren, wen, dol van overmoed, de noensche vuren zouden verzengen 't laatste hoekje schaauw. Ik luisterde en ik hoorde 't piepen groeien ten allen kante, als manend tot een feest; 'k zag bontgekleurd alom de gaarden bloeien en lachte om 't lente-vieren in mijn leest! [pagina 36] [p. 36] II Toen kwam de dag, dat ik het leven zoeken en alle wijsheid in mijn hart vergaren zou: en 't werd een angstig beedlen aan de boeken, en 's avonds, wars, het beedlen aan de vrouw. Zij beide brachten mij hun schralen troost, om wat ik had verlaten en verloren: maar elke vreugd in norsche vlijt ontbloosd, of in de drift der kameren geboren, stierf als een zuideplantje in noordsche streken, mij latend, elken dag, mijn jongste liefde ontleerd. Máár: vóór mijn hart, vér-bloed, zou samenbreken, ben ik ter zon en velden weergekeerd. [pagina 37] [p. 37] III Ozoete thuiskomst na 't gejaagd ontberen: mijn adem zwol gelijk een lentebot, alsof mijn hart tot ijle vreugd zou keeren en mijne liefde reiken kon tot God! En 't werden dagen van een licht betrouwen, - nadat ik 't leven, om mijn leed, belaagd en llefde had geloochend, om de vrouwen - wijl ijdle drift alléén 't geluk beknaagt. Toen is me 't weten en de rust herschonken, en met den waan van elken lust verrijkt, zal 'k, dankend nog, maar zondoordronken aanvaarden àl wat God me reikt. RAYMOND HERREMAN. Vorige Volgende