Regenboog. Jaargang 1(1918)– [tijdschrift] Regenboog– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Sonnetten van den zoekenden zwerver Ik wachtte op U en heb in U geloofd; - de lucht week melkig van uw bleeken schijn, de boomen, die bij dag als toortsen zijn, stonden nu donker droomend en gedoofd. Mij schoof een stroom van sterren boven 't hoofd en daalde achter de blauwe kimmen-lijn, en waar de nacht nog rijpte wies gedein van wind en geur als openbarstend ooft. Mij groeide 't hart gelijk een jonge vrucht die van de mildste sappen zwaarder zwelt: ik smaakte uw adem als een nieuw genucht en mat uw goedheid aan mijn plots geweld. En 'k had U lief, o God, in deze lucht, in dezen nacht en in de stilte op 't veld! [pagina 28] [p. 28] II Maar toen Gij zoo mijn liefde puren zoudt, streek, bij den eersten schemer van het licht, een witte morgen me over 't aangezicht, en al uw geurge misten werden goud. De blonde zon rees boven 't paarsche hout dat grillig over 't kroos der grachten ligt; een stad stond aan den einder opgericht, uit donkre arduin en bogen staal gebouwd. Ik volgde toen de boomen langs de baan en vond de menschen tot den dag bereid en zag, o God, hun ievren schaduw slaan over Uw wezen en Uw duistere eeuwigheid Toen koor ik 't leven voor Uw ijlen waan en liefde 't leed waaraan de wereld lijdt. [pagina 29] [p. 29] III Dit zijn de wrange vruchten van het leed, dit is de bitterheid ten mond gegist, dit is de ontgoocheling van hem die wíst, en van zijn zoeken de ijdelheden weet! Dit is van norschen nijd de wilde kreet, die door mijn toegeklemde tanden sist, want 'k bleef als deze die uit ijlen mist de vage beelden van zijn goden kneedt. Wat wordt het einde van dit zwerverslot, wanneer het dra ter laatste kimme helt: daal ik ten stillen Dood, ten vreemden God, met al mijn jong en twijfel-zwaar geweld?... O 'k lijd en lach en trots mijn spijt en spot, voel ik ter borst hoe de eeuwigheid mij kwelt! M. ROELANTS. Vorige Volgende