aangenaam, dat zich gedurig los-vocht uit den genegligeerden vlecht, en zooals het bekte van de vele vingers die er naar hartelust hadden in om-gewoeld.
- Avond aan avond zal ze vertellen, dacht hij.
Maar zingen vooral was het wat ze deed. Zingen gelijk de domme meiskens, zingen gelijk de twintigjarige verlatene moeders, zingen gelijk de matrozen aan wal.
Als ze de stem van diep òp-haalde, (ge weet, dàar waar de romance tragisch wordt en een der verliefden onwederroepelijk moet sterven), staken beide sleutelbeenderen schérp onder het gespannen vel, zóo scherp dat ze 't op elk oogenblik dreigden te schenden en te scheuren, waar het waarachtig nog zoo goed als maagdekens-zuiver en zacht was.
En dat hinderde hem veel, die bij dozijnen de vrouwen had gekend, - zelfs onder deze in tingel-tangels en kabberdoezen waren er -, zich bogende op hun vòlgesneden lichaam, en het deden dansen bij zijn hand.
Uit de donkere, de weeke sofa zou hij zich òp-richten nochtans, met haar te spelen, dilletantisch, in het minste niet gehaast. Maar in de donkere, de weeke sofa zag hij zich voornaam van schoone jongens-lengte liggen, en genoot daarvan het vleugje ijdelheid dat dadeloos maakt.
Ook van uit de donkere, de weeke sofa overzag men nog de kamer, zooals hij ze voortaan alle avonden zou overzien, ja tot zelfs middagen toe, dat hij er soezend lag, diep in dien sofa-schoot, en waar het dametje hem den wijn en de verwarring bracht.
De groote jongen weerde 't aanbod maar ten halve, waarop het dametje naar gewoonte om zijn hals ging kringen en hangen, en waarbij telkens kriele adem hem hitte op den kin en langs de kaken weg. Want gelijk de talrijkste vrouwen wist ze naar voorbeeldige berekening, hem af en toe tegenover te treden met een wil en een nukkigheid, werkend met haar ‘ja’ en haar ‘nee’