Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2008 (nrs. 123-125)
(2009)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 403]
| |
Frans van WoerdenGa naar eind●
| |
[pagina 404]
| |
‘Dat komt wel in orde, ma'm!’ beloven we grijnzend en verdwijnen naarboven. Ja, wat gebeurde er toen? Kennisgemaakt met een vrij merkwaardig type, en dat niet alleen vanwege zijn zeer consequent doorgevoerde hippie-uitmonstering (uit gordijnstof gesneden jasje, kakikleurige slobberbroek, een klein gouden neusringetje, golvend (rood en groen geverfd) haar tot op schouderhoogte, gebedsstip tussen de ogen, ijzeren ban-de-bom amulet om de hals, en aan zijn voeten twee kanjers van soldatenkistjes... alsjeblieft, 't mag er wezen!), maar ook door wat je misschien het best zijn uitstraling zou kunnen noemen, zijn ‘vibes’. ‘Good vibes’ of ‘bad vibes’, het is niet goed te zeggen maar er zijn ontegenzeglijk sterke ‘vibes’. Remus (hij bleek later gewoon Henry te heten) was een man van weinig woorden die zich in Amsterdam als een vis in het grachtwater leek te voelen. Hij woonde er nu iets langer dan een jaar, kende de stad als zijn broekzak en had al helemaal zijn draal gevonden, zijn ‘haunts’ waren vooral Paradiso (‘my Purgatorio’ noemde hij het met een flauw lachje), Kosmos, de Melkweg en sommige plekken langs de Amstel. ‘Maar hoe kom je eigenlijk rond?’ vraagt Mary-Ann nieuwsgierig en met de Amerikaanse ongedwongenheid als het over geldzaken gaat. Ze schenkt nog een rondje hasjthee in en gaat een plaat van de Stones opzetten, ‘The Midnight Rambler’ schalt door een vrijwel ongemeubileerde kamer. We zitten op kussens op de grond, aan het plafond hangt een kale gloeilamp die een gelig schijnsel verspreidt over haar schaarse her en der verspreid liggende bezittingen. ‘Toelage van mijn ouders,’ mompelt Remus vanachter een gordijn van haar. ‘And doing some odd jobs too,’ voegt hij er na een stilte aan toe, om niet de indruk van een verwend bourgeois papventje te maken. ‘Wat voor werk dan?’ wil Mary-Ann weten die er zelf allerlei baantjes op nahoudt om mevrouw Verheugendoncks huur te kunnen opbrengen. Remus schuift zijn haargordijn opzij, kijkt ons een beetje spottend aan en zegt aarzelend: ‘You won't believe this...’ en valt weer stil. ‘Aw, come on, don't be a cad, tell us!...’ smeekt Mary-Ann. ‘It's nothing embarassing, I hope?’ laat ze er met een onderzoekende blik op volgen. Ik begin nu toch ook nieuwsgierig te worden, wat zou hij zoal uitvoeren, dit verlegen hippietype met zijn intense donkere ogen en zijn wilde flowerpoweruitmonstering. | |
[pagina 405]
| |
‘Nah, it ain't fo' wimmin' folk...’ mompelt hij onwillig, met een zucht achteroverleunend in de kussens. En zwijgt. Mary-Ann laat het niet op zich zitten, en na veel aandringen plus het aanbieden van zowel sloten hasjthee als een snel die ochtend in het geheim gebakken speciale hasj-appeltaart (in Verheugendoncks keuken toen ze op de Albert Cuyp boodschappen voor het weekend was gaan doen), komt het verhaal langzaam maar zeker los: Remus blijkt af en toe 's nachts ‘in the Amsterdam docks’ te werken, als opzichter bij het laden en lossen van vrachtschepen. Hij wil niet zeggen waar ergens in de haven noch hoeveel ‘het schuift’, hoeveel ‘peek’ hij verdient (hij kent al een aardig mondje Dutch ‘dockers lingo’ zegt hij trots), maar het is algauw ‘a coupla hundred peek (piek) a night’. Ik zie Mary-Anns ogen glinsteren, maar meer krijgt ze er over het financiële gedeelte niet uit bij de ‘midnightdocker’... Zo noemt ze hem, afgunstig en vol bewondering. Ha, dit werkt zichtbaar, Remus vertelt nu iets meer, over wat hij daar zoal meemaakt tijdens het werk. Het is geen continu verhaal, het komt er stukje bij beetje, per fragment, uit. Laat ik het, voorzover ik me kan herinneren tenminste, proberen te resumeren. Hij ging een of twee keer per week naar zijn havenjob, al naargelang zijn financiële behoeften van het ogenblik. Vaker ging niet, want daarvoor was hij elke keer te moe. Eerst melden op het havenkantoor, daar kreeg hij de naam van het schip te horen, de soort lading, hoeveel dokwerkers er werden ingezet, hoeveel uur werk het was, etc, etc. Ze gaven hem de nodige papierhandel mee, de naam van de verantwoordelijke scheepsofficier, hij kreeg een overall aan en, het allerbelangrijkste, de opzichterspet. Zonder die pet ben je nergens bij die dokkers, zegt Remus, ons met nadruk aankijkend. Ze vreten je op. ‘Maar dat is stuwadoorswerk wat je doet,’ zegt Mary-Ann, ‘it's a stevedores job.’ ‘Nah, it's more like I'm kinda a foreman for those guys,’ verbetert Remus haar en geeft een paar details over de jongens die daar werken. Nogal directe boys zo te horen, ‘never look 'm straight in the eye, they don't like that!’, in het begin toen hij er zijn eerste nacht maakte, was er eentje naar hem toegekomen, had zijn mouw opgestroopt en hem zijn getatoueerde rechterarm laten zien: die van Remus kon er ruim tweemaal in. ‘He was kinda flexing his muscles and said something over and over to me.’ Later vertaalde iemand het en bleek het iets te zijn over Remus' strot en de knuisten van die bootwerker. Toen de kerel daarna weer een keer op hem afkwam, had Remus op zijn op- | |
[pagina 406]
| |
zichterspet gewezen en dreigend ‘Wachtman’!, ‘Ik ben hier de wachtman!’ geroepen. Hij had het gelukkig vaak bij zichzelf geoefend zodat hij het goed op z'n Hollands kon zeggen, en het had effect gehad. ‘Wachtman’ was een toverwoord en de wachtmanspet had groot gezag. ‘Maar soms proberen ze een geintje met je uit te halen,’ zegt Remus die op dreef raakt door onze, en vooral Mary-Anns, steeds intenser wordende belangstelling. Op een keer stond hij op een stapel balken in het ruim van een schip te kijken naar hoe er van bovenaf zware eikenhouten spoorwegbielzen naar beneden werden getakeld. Hij loopt even weg naar de andere kant van de balken waarop hij staat, steekt zijn hoofd naar voren en kijkt omhoog naar de silhouetten van de dokkers die heel ver boven hem bezig met de kabeltouwen zijn. Hij hoort iemand schreeuwen: ‘Hé, wachtman!’, ziet iets donkers vanboven komen, trekt bliksemsnel zijn hoofd terug, net op tijd want er suist rakelings langs hem een biels naar beneden die met een doffe klap op een lager gelegen stapel bielzen terechtkomt, de splinters vliegen er vanaf. Als hij opnieuw omhoog kijkt, is er boven plotseling niemand meer te zien. Boven op het dek weet niemand van jets, een van de dokkers haalt zijn schouders op, zegt dat het nou eenmaal een ‘dangerous job’ is: ‘Watch it, watchman!...’ Gegrinnik, ja, ja, ‘better watch it, watchman...’ En alles gaat weer gewoon door, niks an ut handje! Mary-Ann lacht bleekjes, minder leuk dan ze had gedacht, die job. ‘I told ya, it ain't for wimmin' folk!’ herhaalt Remus, en vertelt nog een paar andere verhalen, over hoe de dokkers af en toe, als de lading interessant voor ze is, een krat op de kade buiten het schip te pletter laten vallen. Op een keer was er zo een grote krat met repen chocola ‘per ongeluk’ tegen de keien gegaan, de mannen hadden boodschappentassen vol met repen gestouwd, een van de grootste roudouwers, zijn oude vriend met de gorilla-armen, had een greep gedaan en hup, zomaar een chocoladereep met verpakking en zilverpapier en al in zijn mond gepropt! ‘Het is te hopen dat-ie geen vullingen had,’ zegt Mary-Ann vol afgrijzen. ‘Ah, they don't care a shit!’ zegt Remus overtuigd. En vertelt over een lading bananen uit Afrika, hoe er toch een ogenblik paniek onder de ‘tough longshore-men’ uitbrak toen er plotseling bij het grijpen naar een banaan een grote vogelspin uit de bananentros tevoorschijn kwam. Het lossen van die lading had toen vrij veel tijd gekost, iedereen wilde zo'n spin in een jampotje mee naar huis nemen, voor moeders-de-vrouw en de kleine... | |
[pagina 407]
| |
De sfeer is duidelijk losser geworden, we liggen achterover in de kussens, luisteren naar ‘Sister Morphine’, de hasjtaart begint te werken, ik dacht dat het geen effect zou hebben, maar oh, man... het is alsof je hoofd een kilometer lang wordt, bij elke hartslag, tot ver in het donker, heel langgerekt rubberhoofd... Ik kan 't niet zeggen, niemand zegt meer iets, spaced out man, conked outa yer mind...
's Ochtends heel laat wakker geworden, Mary-Ann komt binnen met een groot dienblad met van alles, ham an' eggs, orange juice, scones an' buns. Er hangt een zoete geur in de kamer, Remus zit op de verhoging voor het open raam in de zon, in dampen gehuld, hij smookt een same. Ik voel me duizelig, we eten zwijgend buns an' scones an' eggs. Beneden is gerommel, geluid van een stofzuiger, de voordeur gaat open en dicht. ‘Het is missus Verhoégdonck, ze weet alles maar zegt niks.’ Mary-Ann lacht. ‘Yeah, she's all right...’ zegt Remus, een lange trek van het opgloeiende peukje nemend. Hij blaast een blauwige wolk uit, richting Amstel. We staren naar buiten. Er staat wind, het water fonkelt en spat tegen de woonboten langs de kade aan de overkant, bij de verkeersbrug. Er komt een rijnaak voorbij, richting haven, van de andere kant een motorbootje met een kleine witte terriër op de voorplecht, achterin aan het roer een zwartbebaarde man met een zeepet. Het vletje danst op de golven die de rijnaak veroorzaakt, de roerganger schudt zijn vuist, staat te schelden tegen de waterklievende kolos, de hond keft als een bezetene. ‘Kaak eut jè doppe, jaj doorgedraaide zajkomkommer! Kwallevretar! Pietje-de-Daùd! Alledriedubbeldoorgehaaldedekzwabbersnogantoe, krèg-de-rafelende-touw-tering, jaj landlubber! Zoetwaterpirààt!...(etc, etc.)’
Ik moet een beetje lachen, te gekke scène: ‘Ha, Captain Haddock on the go! Looking for kidnapped Tin Tin...,’ probeer ik. (Zouden ze het snappen, die twee gringo's, misschien heten ze heel anders daarginds, Hergé's figuren? Of kennen ze zo'n obscure Belgische strip niet, met alles wat ze daar al hebben aan strips in de USA?). Ze kijken me allebei een beetje sloom aan, de hippie en de Erasmusbeursstudente, met een half lachje: ‘Sho'nough man, Cap'n Haddock, we know...’ Beetje moeizaam dit gesprek, zal wel de nasleep van de hasjtaart zijn, ik voel me ook nog behoorlijk vaag in mijn hoofd. Maar na een tijdje legt Mary-Ann het me min of meer uit, om kort te gaan komt het bier op neer: Tin Tin is | |
[pagina 408]
| |
‘square’, Mr. Natural en the Fabulous Furry Freak Brothers zijn ‘in’. (Van de Franse stripscene weten ze weinig, ‘L'Echo des Savannes’, ‘Harakiri’, ‘La Gueule ouverte’, ‘Charlie Hebdo’, het zegt ze niks: ‘Nah, dunno, intellectual French stuff, huh?’) Remus lijkt niet geïnteresseerd, zit met een versgedraaide grasstoeter voor het open raam (denk aan missus Verhoégdonck!). Mary-Ann begint een uitvoerige uiteenzetting over de rijkdom van de Amerikaanse stripwereld: het gaat van Rip Kirby via Li'l Abner naar Little Annie Fannie en The Incredible Hulk, Superman, Wonder Woman, Sad Sack en Atomic Mouse! Oké, ik gooi de handdoek in de ring, geef suizebollend toe dat Hergé's Tin Tin (Kuifje) een miezerige plusfouredragende broekeman is vergeleken met het door haar geschilderde bestiarium: ‘Holy smoke, far out, man...’
●
Die eerste kennismakingsdag- en nacht zie ik nog duidelijk voor me, waarvan dus akte. Nee heus, de hasjtaart, de muziek, missus Hoegendonck, de comics, het creëerde een band, we zagen elkaar daarna regelmatig. Die hele periode is wat vaag in mijn herinnering, het was niet erg spectaculair, ik zat met mijn neus in de boeken, Romeins Recht, Oud-Vaderlands Recht, Economie, de Sociaal-Economische Besturing van de Lage Landen, Arresten van de Hoge Raad (strafen civielrecht, administratief recht), tot diep in de nacht, cramming for exams... Fascinating stuff! De twee Americano's hadden hun eigen bezigheden, Mary-Ann bereidde haar proefschrift voor over de geschiedenis van de voc in de 17de eeuw en zat dagen in de ub te researchen, waarna ze vaak met hoofdpijn 's avonds terugkwam. Ze deed er bijna niets meer naast. En Remus, wat deed die? Je kunt beter zeggen: wat werd die geacht te doen? Ook dat werd pas bij stukjes en beetjes duidelijk. We kwamen elkaar af en toe langs de Amstel tegen of bij Mary-Ann, met wie hij een vage relatie had, 's ochtends zag ik hem wel eens op de gang of hij stond in de gemeenschappelijke keuken in een potje te roeren, steeds met een lichte geur van grass of iets dergelijks om zich heen, hij bracht zijn wijsvinger naar zijn lippen: ‘Sssst, don't tell missus Hoegendonck!...’ Grinnikend om zijn act. Maar op een keer ben ik een heel stuk wijzer geworden over het hoe en wat van mister Remus. We zaten op Mary-Anns kamer, zijzelf was op de bibliotheek | |
[pagina 409]
| |
en kwam pas later op de avond thuis, Remus en ik zouden voor het eten zorgen; het was eigenlijk een soort informeel communeleven dat we er destijds op nahielden, als ik er zo eens over nadenk. Enfin, na eerst een tijd zwijgend de ene joint na de andere te hebben gerookt raakte hij wat spraakzamer (steeds hetzelfde procédé, de motor kwam maar langzaam op gang). Ik had hem voorzichtig gevraagd of het wel een beetje ging zo met alles, life in Amsterdam, weet je wel? Wel dan, resumerend, - ja, niet meer dan resumerend, want de details ben ik na al die jaren voor het grootste deel kwijt - zat het als volgt: Remus, good old Remus, werd geacht theologie in Leiden te studeren. En speciaal de verschillende protestantse geloofsvarianten. Zijn ouders (vader dominee, Luthers hervormd) stuurden hem maandelijks een bedrag waar hij min of meer van kon rondkomen, de rest vulde hij aan met zijn havenbaantje en andere kleine karweitjes. Maar hij was naar Amsterdam gegaan, interessantere scene en ‘more testing, religiously speaking’. Dit laatste me volkomen ernstig aankijkend. ‘You know what?’ ‘Yeah what, Remus?’ Lange stilte. Thee bijschenken. Hij buigt zich naar me toe, donkere ogen, brandende blik. ‘You know man, I think I'm in Purgatory...’ ‘What do you mean, man?’ Volgt een uitleg die ik nu niet meer kan reproduceren, het was toen ook al ingewikkeld. Het kwam er in het kort op neer dat hij, Remus Reinenbächler, na grondige bestudering van de Bijbel, de Veda's en de Koran, tot de diepe overtuiging was gekomen dat de grote religies, het Jodendom en het Christendom, het Brahmanisme en de Islam, hoe groots ook naar de geest en zuiver van intentie, in seculier opzicht zwaar tekortschoten: oorlogen, ziektes, onrecht en intolerantie teisterden de mensheid, al millennia lang, en het gaat maar door, het gaat maar door, steeds dieper zakken we weg in een moeras van stinkin' sin, man, this world is going to pieces, they're murdering each other an' all the animals an' the elephants an' the fish an' the rivers an' the trees an' the whole fuckin' place, you know, man, wat de priesters ook beweren, it's all one big holy shit, it's all so fuckin' sickening, makes me wanna puke, jeezis christ...’ Hij klinkt gesmoord, begint met trillende vingers een nieuwe joint te draaien, morst een scheut van de vulling (shag met gekruimelde zwarte Libanon) op het vloerkleed. Ik help met het voorzichtig opvegen (‘Holy shit, morgen komt ole’ Hoegdonck met haar | |
[pagina 410]
| |
brandnew Nordquist vacuumcleaner, what a fuckin' waste...’, hij moet toch even grinniken). ‘So what do you wanna do about it, Remus?’ Stilte, zijn haren rood-en-groene franje voor zijn gezicht, de joint gloeit op. Buiten al nacht, aan de overkant van de rivier de eerste straatlantarens, over het donkere water de silhouetten van kleine sleepbootjes met rode en groene boordlichtjes, twee, ploegend door de golven, je hoort ze door het raam heen: tchugh-tchugh-tchugh... tchugh-tchugh-tchugh... ‘Nothin’, can't do a shit about it man...What do you want me to do, throw a bomb?’ Hij lacht vol verachting, schudt zijn haren heen en weer. We kijken naar de rivier, de lichtjes, af en toe komen er boten voorbij. Remus heeft het over zijn havenbaantje, hij is ermee gekapt, wil liever iets rustigers, iets in de binnenstad. Mary-Ann komt binnen, we eten, ze heeft frites meegebracht. Past goed bij de biefstuk en de sla die we intussen klaar hadden gemaakt. Ze vraagt Remus of hij misschien een tijdje als sandwichman in de binnenstad zou willen werken, ze kent iemand die in dat soort dingen bemiddelt, voor allerlei bedrijven. Hij knikt, misschien is het iets, hangt er vanaf. De religie en de mens en zijn bedreigde wereld komen niet meer ter sprake. We laten Mary-Ann aan het woord over de 17de eeuw, de Hollanders en hun voc, hun overvloed en onbehagen. Fascinating stuff!
●
Weken gingen voorbij, maanden, ik zag Remus nog maar sporadisch, we verloren elkaar uit 't oog. Mary-Ann wist ook niet waar hij precies uithing, ze had hem nog wel een keer in een grote supermarkt gezien waar hij in de magazijnen werkte, samen met een groepje jongens van de een of andere religieuze groepering. Ze hadden niet lang met elkaar gesproken, de anderen riepen hem, ze hadden een afspraak ergens. Maar wat hij tegen haar zei had haar ongerust gemaakt. Hij was bij een ‘hele interessante groep’ gegaan, met precies de goeie ideeën, hij had er heel veel aan, had heel veel nieuwe vrienden gemaakt. Mary-Ann had hem gelukgewenst, gevraagd of ze ook af en toe een baantje voor hem hadden. ‘Ja, dat zat wel goed, don't worry about me, I'm working for them, we're preparing for what's in store...’ En hij had haar, al weglopend, nog snel een papiertje met zijn nieuwe adres in haar hand gedrukt. Ik pak het papiertje dat ze me geeft en lees: | |
[pagina 411]
| |
‘The Lord's Own Angels’ ‘Denk je dat het een sekte Is?’ Mary-Ann kijkt me bezorgd aan. ‘Sure enough, I bet it is...’ ‘Maar als hij nou zijn draai heeft gevonden, dan is het toch oké?’ We kijken elkaar twijfelend aan, niet zo best toch.
De tijd gaat voorbij, iedereen is druk, binnenkort is het Kerstmis. Er valt natte sneeuw, overal plassen en modder, er staat een gemene wind. Ik moet in de binnenstad een paar boodschappen doen. Ik wil de winkel waar ik moet zijn binnengaan... en ho! Een eind verderop staat iemand die ik ken, ja het is hem! Ondanks zijn outfit, het grote witte bord aan die lange stok, die grote witte baard... Het is Remus! Ik wil naar hem toelopen, maar nee, toch maar niet. Ik kijk eens goed, ja het is 'm, maar man, oh man, wat ziet ie eruit! Een lang wit hemd tot op de knie, daaronder blote voeten, ja bloot, zomaar op die koude grond. Zijn haren ook wit, nog even lang maar wit, met een beetje okerachtige rode strepen erdoorheen. Hij kijkt omhoog, in de verte, blik op oneindig. Hij houdt met allebei zijn handen die stok vast met dat reusachtige witkartonnen bord. Er staan een paar mensen vlak bij hem, ze kijken wat er op het bord te lezen staat. Net als ik, het is makkelijk te lezen, het zijn maar een paar woorden, in grote zwarte letters met een viltstift erop aangebracht: prepare to meet thy doom |
|