Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2008 (nrs. 123-125)
(2009)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 367]
| |
Albertina SoepboerGa naar eind●
| |
[pagina 368]
| |
verlepte reiger aan de rand van de vijver. Ze keek naar haar eigen spiegelbeeld. Zorgvuldig. Greep toen haar roze lipstick. Die ze voor speciale dagen bewaarde. Ook hier was nauwkeurigheid geboden. Daarna trok ze haar lichte mantelpakje aan. Met dezelfde lichte tint ondergoed. Ze was klaar nu. Het kon vandaag over iets gaan, had ze uit het telefoontje begrepen. Niet alles was gedoemd tot afgang. Ze zocht een zijden sjaal uit en pakte haar handtasje. Met een vreemd licht gevoel stapte ze over de drempel. Waar de zon net boven de horizon kwam. Het licht was oogverblindend. Ze knipperde met haar ogen. Daarna startte ze de auto.
●
De agent had het notitieblokje voor zich op tafel gelegd. De vrouw tegenover hem droeg een dunne regenjas en had diepe wallen onder haar ogen. ‘Ik herhaal het nog een keer. Een rat. Bij de vuilnisemmer op de rechteroever. Ter hoogte van nummer 45. Met menselijke ogen,’ zei de agent. De vrouw knikte. ‘Kunt u zich verder nog iets herinneren?’ De vrouw haalde een pak zakdoekjes tevoorschijn. ‘Ja, maar ik weet niet of het belangrijk is. Rond vier uur 's nachts viel het licht even uit.’ De agent wreef in zijn ogen en keek haar toen aan. ‘Kijk, we zijn als politie zo langerzamerhand gewend aan vreemde verschijnselen. We hebben tegenwoordig zelfs goed contact met de lokale ufo-club. Dus het is belangrijk dat we alle details weten.’ De vrouw hikte. ‘U gelooft niet in ufo's?’ ‘Het is eigenlijk nogal simpel. Mijn man gaat vreemd. Daarom weet ik het tijdstip zo goed. Ik kijk altijd op de wekker als hij er niet is. En die viel op een bepaald moment gewoon uit.’ De agent knikte begrijpend. De vrouw begon zacht te snikken. ‘En het was niet zo dat uw man toch thuiskwam en per ongeluk de stekker eruit trok?’ De vrouw huilde hartverscheurend en greep een zakdoekje. De agent draaide zich om en maakte een kop koffie. Ze hapte gierend naar adem toen hij de koffie voor haar neerzette. | |
[pagina 369]
| |
‘Mijn man is helemaal niet thuisgekomen. Hij werkt op de golfbaan. Als ober.’ De agent krabde op zijn hoofd en schreef een paar dingen op zijn notitie-blokje. ‘Goed. We hebben nu uw verhaal van de rat en de wekker op papier staan. De rat zag u om zeven uur in de ochtend zegt u. Maar toen was uw wekker dus al drie uur uitgevallen.’ ‘Die ging na een paar seconden vanzelf weer aan.’ De agent keek de vrouw indringend aan. ‘Het is misschien toch verstandig dat we contact zoeken met de lokale ufo-mensen.’ De vrouw greep nog een zakdoekje. Ze zweeg. ‘Goed. We nemen zo snel mogelijk contact met u op als we meer weten.’ De agent zag hoe de vrouw haar dunne regenjas dichtknoopte. Ze zweette. De zon scheen hard. Hij meende zich te herinneren dat iemand op de radio iets over regen had gezegd. Maar hij wist het niet zeker. Bovendien, wie kon je nog Op zijn woord geloven in deze dagen. Er kon altijd iets anders mee bedoeld worden. Of iets anders achter schuilgaan. De agent wilde net zijn hoofd gaan buigen over wat hij allemaal op zijn notitieblokje geschreven had. Toen in zijn ooghoek iets wits opflitste.
●
De tweede rat was niet veel later in de stad gearriveerd. Het verhaal ging dat hij uit de zon was komen vallen. Hij was namelijk op klaarlichte dag uit de hemel geklommen. De mensen hadden gedacht dat deze rat niet goed bij zijn hoofd was. Of op zijn minst een boodschapper met een dubbele agenda was. De rat was namelijk helemaal wit en via de regenpijp van het politieburg naar onderen geklommen. Daar werd hij opgewacht door een agent met een notitieblokje. Die hem onderzoekend in de ogen keek. Waar het zonlicht in terugkaatste. Zodat de agent een zonnebril opzette. De rat opnieuw bekeek. Bevreemd de witte vacht onderzocht. Terwijl de rat beverig op de rand van de stoep zat. De agent kuchte even. Hij pakte de rat op en droeg hem het politieburg binnen. Daar wees hij hem een cel toe. Waarin hij een bordje met een halve boterham en een bakje met water neerzette. De witte rat schraapte zijn keel. Bereidde zich voor op wat hij zou moeten zeggen. | |
[pagina 370]
| |
●
De bode had het dossier voor de rechter klaargelegd. Waar ze hele dag aan gewerkt had. Het was iets met een vreemd wezen. Dat lang geleden verschenen was, maar toen ondergronds was gegaan. Er waren verhalen dat het om een zwerver zou gaan. Die soms de gedaante van een rat aannam. Vannacht zou hij weer zijn opgedoken. Maar wie geloofde zulke verhalen. Andere dingen waren veel verontrustender. Zo was het vreemd hoe de zon stak deze dagen. Dat de regen uitbleef. Ze voelde aan haar lichtgetinte ondergoed. Zag op de klok dat het al ver in de middag was. Ze had de politie opdracht gegeven de plek waar de rat voor het eerst gesignaleerd was na te trekken. En alle sporen daar grondig te wissen. Dan zou zij het verhaal rond maken en afsluiten op papier. Want een openbare zitting lag geheel buiten de mogelijkheden. Omdat de stad geen behoefte had aan zulke dingen. Waar mensen en wildernis elkaar raakten. Waar een vreemd verhaal de werkelijkheid dreigde te overwoekeren. Er moest iets van de beschaving overblijven had de burgervader haar op het hart gedrukt in zijn telefoontje vanochtend. Ze wilde aan een laatste koffie beginnen toen de bode klopte. Ze inspecteerde haar ogen in de spiegel van haar handtasje. Die nog steeds lichtblauw waren. ‘Er is opnieuw een exemplaar gesignaleerd,’ zei de bode. Hij legde een stuk papier op tafel dat uit een notitieblokje was gescheurd. ‘God, wat vervelend nou.’ Ze zette haar koffie neer en keek de bode aan. ‘Wat denk je?’ vroeg ze hem. ‘Hij is wit, stralend wit,’ zei de bode. ‘En wat betekent dat?’ ‘Ik ben lid van de lokale ufo-club.’ Ze keek hem aan. Rook zijn aftershave. Die verbijsterend zoet was. Zodat haar hoofd even leek te zweven. ‘Maar we zoeken hier zoiets als waarheid.’ De bode schuifelde onrustig door de kamer. ‘Hij is wit. U zou toch moeten weten dat hij dan...’ ‘Wat zou ik moeten weten wat ik niet weet?’ Ze hield haar hoofd scheef. Ze wist dat ze er zo jonger uitzag. Voordeliger. ‘Dat hij de voorbode kan zijn.’ ‘De voorbode?’ | |
[pagina 371]
| |
Ze werd ongeduldig. Greep naar de koffie. ‘Van wat u zoekt. De waarheid,’ zei de bode zacht. Ze wilde lachen. Het werd potsierlijk zo. ‘De waarheid is erg duur hier. Dat zou jij zo langzamerhand moeten weten.’ Ze kon haar lachen niet meer inhouden. De bode keek naar haar. Leek zich plotseling te herinneren wie hij voor zich had. Hij verdween zonder iets te zeggen. De rechter keek naar het papier. Het zou haar nog minstens een uur kosten om hier een sluitend verhaal van te maken. Ze greep naar haar handtasje. Haalde haar lipstick eruit. Begreep dat er nieuwe kansen in het verschiet lagen. Niet alles was gedoemd tot afgang.
●
Net na drie uur 's middags was de vrouw opnieuw langs gekomen op het politieburo. Zonder regenjas, maar met kattenbak. ‘Waarom maken jullie hier geen werk van?’ Een paar grote ogen staarden de agent aan vanuit de kattenbak. Menselijk. Dat klopte met de beschrijving op zijn notitieblokje. Ook die zwarte vacht had hij opgeschreven. ‘Ik heb er een politie-auto op afgestuurd.’ De vrouw staarde hem ongelovig aan. ‘Maar de politie heeft de rat gewoon in de vuilnisbak gedumpt.’ ‘Dat was de opdracht. Van hogerhand.’ De vrouw leek het niet meer zo goed te volgen. De agent keek op zijn notitie-blokje. Herinnerde zich toen dat hij de rechter moest belief. Dat het anders liep met de zaak dan de afspraak was. ‘U moet begrijpen dat we werkelijk werk maken van deze zaak. Ook onze lokale ufo-specialist is er al bij betrokken,’ zei de agent toen. De vrouw lachte hard. Ze had iets bitters. Hij mocht niet te snel een conclusie trekken. Dat was zijn werk niet. Maar misschien werd je zo als je man als ober op de golfbaan werkte. ‘Wilt u nog een kop koffie?’ ‘Wat gaat u nu doen?’ ‘Ik zet hem zo in zijn cel.’ De rat begon angstvallig te piepen. De vrouw barstte in een hysterisch lachen uit. De agent begreep dat er nu een kritiek punt was bereikt. | |
[pagina 372]
| |
‘Misschien kunt u beter thuis wat uitrusten van deze dag.’ Zonder een woord te zeggen beende ze naar de deur en sloeg die dicht.
●
De burgervader had de rechter een glas witte wijn aangeboden. Waar ze gretig op in was gegaan. Op de golfbaan waren een paar ambtenaren een balletje aan het slaan. Tenslotte was dit een lastige dag voor de stad geweest. Maar ze had het elegant opgelost. ‘Kunnen we het dossier sluiten?’ vroeg de burgervader. Ze knikte. De agent had opdracht gekregen de ratten gevangen te houden in de kelder. Zodat er niets zou kunnen uitlekken. Ook geen lijken. Dat gaf alleen maar een onaangename stank. Die je beter buiten de deur kon houden. De burgervader keek haar glimmend aan. Wat zou er allemaal in het verschiet kunnen liggen. ‘Het is erg fijn dat we hier een punt achter kunnen zetten,’ zei de burgervader. Ze knikte zacht. Zag dat hij naar buiten keek en toen zwaaide naar een van zijn ambtenaren. Die een dun zomerjurkje droeg. Het was vreemd dat haar vingers nu zo trilden. Misschien was het de vermoeidheid die haar parten speelde. Het viel niet mee om binnen een dag een zaak af te ronden. Op dat moment zette de ober een nieuw glas wijn voor haar neer. Zijn handen waren jong, smal en verzorgd. Hij droeg een vlinderstrik. ‘Dank u wel,’ zei de burgervader. Hij gaf haar een kleverige hand en liep naar buiten. De zaak was rond. Ze heupwiegde naar de bar. Waar de ober haar zonder iets te vragen nog een glas witte wijn toeschoof. Ze nam zich voor hier de hele avond te zitten. De zon was bezig onder te gaan. De mensen vertrokken met rode wangen en grote auto's richting stad. De stad die zwom in zijn poel van verlichting. Ze wilde plotseling zwemmen. In de zee. Eindeloos lang. Golf na golf. Als de glazen witte wijn die voor haar verschenen. Niet alles was gedoemd tot afgang. Dat wist ze zeker. De ober hield haar hand vast toen ze trillend het glas oppakte. ‘Zal ik een taxi voor u bellen?’ Ze schudde van nee en wankelde toen naar de wc. Waar ze de roze lipstick greep en zich nogmaals opmaakte. Ze strompelde weer naar buiten. Ging voor de ober staan. | |
[pagina 373]
| |
‘Denk je dat het lukt om mij een kus te geven?’ De ober grijnsde en bracht haar naar het kamertje. Hij legde haar neer op de gebloemde bank die naar vreemde dingen geurde. Ging toen met zijn handen over haar borsten. Ze begreep dat er eindelijk iets ging gebeuren. Hij lachte. Ze probeerde ook te lachen. Dacht aan zijn keurig verzorgde handen. De ober begon boven haar te hijgen. In haar hoofd schoten ufo's rond. Ze waande zich in de zee. Dacht aan druppels met vuur. De ober maakte vaart. Boven hen opende de hemel zich langzaam. Er daalde iets naar beneden. Viel op haar rechterbeen. Het piepte. Had een gladde vacht. Ze gilde. Lang en hard.
●
De zon klom langzaam omhoog in zijn gebruikelijke baan. Ergens beneden snuffelde een rat aan lichtgetint ondergoed en een vlinderstrik. Hij lachte en begon toen aan zijn tocht richting stad. |
|