Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2008 (nrs. 123-125)
(2009)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Wilfred OranjeGa naar eind●
| |
[pagina 315]
| |
Vaag weet te herinneren,
Zo blijft in ons geheugen,
Dat wij eens leefden. Maar ons herinneren is
Ver van vrees. Wat waren wij dan?
Wat was dat bittere tijdstip
Dat wij leven leerden noemen?
Iets mysterieus en bevreemdends
Is in ons denken thans het leven, en zodanig
Als het denken der levenden
De onbekende dood toeschijnt. Zoals wij levend
De dood ontvlucht zijn, zo vlucht nu
Voor de vlam van het leven
Onze naakte natuur weer heen.
Niet gelukkig, doch wel veilig.
Maar gelukzalig zijn
Onthoudt de sterflijken en onthoudt de doden het noodlot.
ruysch (buiten het laboratorium, kijkend door de op een kier staande deur): Mijn hemel! Wie heeft die doden muziek leren maken, dat ze met middernacht kraaien als hanen? Waarlijk, het koude zweet breekt me uit en ik ben haast nog doder dan zij. Ik had niet gedacht, want ik heb hen behoed voor bederf, dat ze weer tot leven zouden komen. En toch, ondanks al mijn gemoedsrust, beef ik van top tot teen. Vervloekt zij de duivel die me verleid heeft die lieden in mijn huis op te nemen. Ik weet niet wat ik doen moet. Als ik hen hier opgesloten houd, breken ze misschien de deur open of ontsnappen door het sleutelgat en komen mij in bed opzoeken. Om hulp roepen uit angst voor de doden, daar heb ik geen zin in. Kom, laten we moed vatten en eens kijken of ik hen bang kan maken. (Hij gaat naar binnen) - Kindertjes, wat voor spel wordt hier gespeeld? Herinneren jullie je niet dat jullie dood zijn? Wat heeft die herrie te betekenen? Zijn jullie door het bezoek van de Tsaar soms zo verwaand geworden om te denken dat jullie niet langer aan de aloude wetten zijn onderworpen? Ik stel me voor dat jullie scherts wilden maken en het niet echt menen. Zijn jullie tot leven gewekt, dan ben ik even verheugd als jullie. Maar ik heb niet genoeg geld om de kosten voor de levenden te dragen, zoals voor de doden. Daarom moeten jullie mijn huis uit. Als het waar is wat men over de vam- | |
[pagina 316]
| |
piers vertelt, en jullie zijn vampiers, zoeken jullie dan ander bloed om te drinken. Want ik ben niet bereid mijn bloed te laten leegzuigen, zoals ik vrijgevig geweest ben met het kunstbloed dat ik gespoten heb in jullie aderen. Kortom, als jullie bereid zijn kalm te blijven en je mond te houden, zoals tot nu toe, zullen wij in goede verstandhouding leven en zal het jullie in mijn huis aan niets ontbreken. Zo niet, wees dan gewaarschuwd dat ik de grendel van de deur pak om jullie allemaal te vermoorden. dode: Niet razend worden. Ik beloof je dat wij allemaal even dood blijven als we al zijn, zonder dat jij ons vermoordt. ruysch: Goed, hoe zijn jullie nu op het waanidee gekomen om te gaan zingen? dode: Kort geleden, op slag van middernacht, is voor het eerst het grote en wiskundige jaar voleindigd waarover de Ouden uitgebreid hebben geschreven.Ga naar voetnoot* En dit is dan ook de eerste keer dat de doden praten. En niet alleen wij, maar op elk kerkhof, in elk graf, op de zeebodem, onder de sneeuw of het zand, onder de blote hemel en waar ze zich ook bevinden, alle doden hebben, zoals wij, met middernacht het liedje gezongen dat jij hoorde. ruysch: En hoe lang blijven ze zingen of praten? dode: Met zingen zijn ze alweer opgehouden. Praten mogen ze een kwartier lang. Daarna verstommen ze weer, totdat hetzelfde jaar opnieuw voleindigd wordt. ruysch: Als dat waar is, geloof ik niet dat jullie mijn slaap nog eens verstoren. Praten jullie maar vrijuit met elkaar. Ik zal me afzijdig houden en met genoegen naar jullie luisteren, uit nieuwsgierigheid, zonder jullie in de rede te vallen. dode: Wij kunnen alleen praten door antwoord te geven aan iemand die leeft. Wie geen antwoord aan de levenden heeft te geven, valt na beëindiging van het lied stil. ruysch: Dat spijt me werkelijk, want ik stel me zo voor dat als jullie met el- | |
[pagina 317]
| |
kaar konden praten, het heel vermakelijk zou zijn om te horen wat jullie te zeggen hebben. dode: Al zouden we het kunnen, jij zou niets horen, want wij zouden elkaar niets te zeggen hebben. ruysch: Wel duizend vragen komen bij me op die ik jullie wil stellen. Vertel mij echter bondig, want de tijd is krap is en laat mij geen keus, wat jullie lichamelijk en geestelijk voelden op het moment van sterven. dode: Het werkelijke moment van sterven, dat heb ik niet gemerkt. de andere doden: Wij ook niet. ruysch: Hoezo hebben jullie het niet gemerkt? dode: Zoals jij bijvoorbeeld nooit het moment merkt waarop je in slaap valt, hoe ingespannen je daar ook op let. ruysch: Maar in slaap vallen is iets natuurlijks. dode: Vind jij sterven dan niet natuurlijk? Toon mij een mens, dier of plant die niet sterft. ruysch: Het verbaast me niet meer dat jullie zingen en praten, als jullie niet gemerkt hebben dat jullie stierven.
Niet merkend dat zijn schedel was gekorven, Bleef hij dus doorvechten, en was al gestorven,
zegt een Italiaanse dichter.Ga naar voetnoot* Ik dacht dat jullie soort op het stuk van de dood iets meer wist dan de levenden. Maar goed, om op de zaak terug te komen, voelden jullie geen enkele pijn op het moment van sterven? dode: Wat voor pijn moet dat zijn, als wie de pijn ondergaat er niets van merkt? ruysch: Iedereen is er in elk geval van overtuigd dat het voelen van de dood zeer pijnlijk is. dode: Alsof de dood een gevoel is, en niet veeleer het tegendeel. ruysch: En toch zijn zowel degenen die omtrent de aard van de ziel de opvatting van de EpicureeërsGa naar voetnoot** delen, als degenen die zich aan het algemene oordeel | |
[pagina 318]
| |
houden, het allemaal of bijna allemaal eens met wat ik zeg, namelijk met te geloven dat de dood, door zijn eigen aard en niet te vergelijken met wat dan ook, een zeer hevige pijn is. dode: Wel, van ons mag jij het beide partijen vragen: als de mens niet bij machte is het moment op te merken waarop zijn levensverrichtingen, in meer of mindere mate, enkel nog met onderbrekingen voortduren, door slaap, lethargie, flauwte of welke oorzaak ook, hoe zal hij dan het moment opmerken waarop dezelfde verrichtingen volledig ophouden te bestaan, en niet kortstondig maar voor eeuwig? En bovendien, hoe kan het dat er een hevig gevoel bestaat in de dood? Sterker nog, hoe kan het dat de dood zelf door zijn eigen aard een hevig gevoel is? Wanneer het vermogen tot voelen niet alleen verzwakt en schamel, maar tot zoiets kleins gereduceerd is dat het ontbreekt en is opgeheven, geloven jullie dat iemand dan tot een krachtig gevoel in staat is? Sterker nog, geloven jullie dat ditzelfde uitdoven van het vermogen tot voelen een heel groot gevoel moet zijn? Jullie zien toch dat zelfs wie aan een acute en pijnlijke kwaal sterft, bij de nadering van de dood, op enig moment voordat hij de laatste adem uitblaast, zo tot bedaren komt en kalm wordt dat men kan waarnemen dat zijn tot een kleine hoeveelheid gereduceerde leven niet meer voldoende is om pijn te voelen, zodat de pijn eerder ophoudt dan het leven. Dat mag jij van ons aan iedereen vertellen die denkt dat hij op het moment van sterven met pijn moet sterven. ruysch: De Epicureeërs nemen misschien genoegen met deze argumenten. Maar niet degenen die anders over het wezen van de ziel oordelen, zoals ik in het verleden gedaan heb en voortaan nog veel sterker zal doen, nu ik de doden heb horen praten en zingen Omdat zij van oordeel zijn dat men sterft doordat de ziel gescheiden wordt van het lichaam, zullen ze niet begrijpen hoe die twee zaken, die zo samengevoegd en bijna samengeklonterd zijn dat ze beide één enkele persoon vormen, gescheiden kunnen worden zonder veel geweld en onnoemelijk lijden. dode: Vertel mij eens: is de geest soms aan het lichaam opgehangen met een of andere zenuw of spier of vlies, dat noodzakelijkerwijs moet breken wanneer de geest vertrekt? Of is de geest soms een deel van het lichaam, in die zin dat de geest met geweld afgebroken of afgesneden moet worden van het lichaam? Zie je niet dat de ziel het lichaam enkel verlaat omdat ze niet mag blijven en er geen plek meer heeft, en niet vanwege enige kracht die de ziel uit het lichaam scheurt en ontwortelt? Vertel mij verder eens: voelt de ziel | |
[pagina 319]
| |
soms, wanneer ze het lichaam betreedt, dat ze blijft steken of stevig wordt vastgebonden of, in jouw woorden, ermee samenklontert? Waarom zal de ziel dan bij het uittreden voelen dat ze geplukt wordt of, laat ons zeggen, een zeer hevige gewaarwording ondergaat? Wees ervan verzekerd dat het intreden en het uittreden van de ziel zich even kalm, vlot en geruisloos voltrekken. ruysch: Goed, wat is de dood dan wel, als het niet pijn Is? dode: Eerder genot dan iets anders. Je moet weten dat sterven, net als inslapen, niet in één ogenblik, maar stapsgewijs gebeurt. Het is waar dat die stappen meer of minder groot of klein zijn, afhankelijk van de verscheidenheid van oorzaken en soorten van sterven. Op het laatste van die ogenblikken brengt de dood, net zomin als de slaap, enige pijn of enig genot teweeg. Op de andere, voorgaande ogenblikken kan de dood niet pijn veroorzaken, want pijn is iets levends, en in die tijd, dus wanneer het sterven is begonnen, zijn de zintuigen van de mens stervende, wat zoveel wil zeggen als dat ze extreem zijn verzwakt. De dood kan heel wel de oorzaak van genot zijn, want genot is niet altijd iets levends. Wellicht houden de menselijke genoegens zelfs grotendeels een of andere vorm van loomheid in. Zodat de zintuigen van de mens ook tot genot in staat zijn kort voordat ze uitdoven, gezien het felt dat loomheid zelf vaak genot is, vooral wanneer ze de mens bevrijdt van lijden. Want zoals je wel weet, is het ophouden van welke pijn of welk ongemak ook op zichzelf genot. Zo moet de loomheid van de dood meer welkom zijn, naarmate het lijden groter is waarvan ze de mens bevrijdt. Wat mijzelf betreft, hoewel ik op het moment van sterven niet goed gelet heb op wat ik voelde, omdat de artsen mij hadden verboden mijn hersenen te vermoeien, herinner ik me toch dat het gevoel dat ik onderging vrij sterk leek op het genoegen dat de loomheid van de slaap de mensen bereidt op het moment dat ze in slaap vallen. de andere doden: Ook wij menen ons dat te herinneren. ruysch: Het mag zo zijn als jullie zeggen, hoewel allen met wie ik in de gelegenheid geweest ben om over dit onderwerp van gedachten te wisselen, heel anders oordeelden. Maar voor zover ik me het herinner, putten zij niet uit eigen ervaring. Vertel mij nu dan: op het moment van sterven, terwijl jullie dat zoete gevoel ondergingen, dachten jullie toen dat jullie stierven en dat dat genoegen een hoffelijkheid van de dood was? Of stelden jullie je iets anders voor? dode: Zolang ik niet was gestorven, was ik er nooit van overtuigd dat ik niet aan dat gevaar zou ontsnappen. En tenminste tot het laatste moment waarop | |
[pagina 320]
| |
ik het vermogen tot denken had, hoopte ik dat mij nog één of twee uur restten aan leven, zoals het volgens mij velen vergaat wanneer zij sterven. de andere doden: Zo is het ook ons vergaan. ruysch: Ook CiceroGa naar voetnoot* zegt dat niemand zo afgeleefd is dat hij zichzelf niet belooft nog minstens een jaar te leven. Maar hoe hebben jullie uiteindelijk gemerkt dat de geest het lichaam had verlaten? Vertel eens: hoe kwamen jullie te weten dat jullie dood waren? Zij geven geen antwoord. Kindertjes, kunnen jullie mij niet horen? Het kwartier zal voorbij zijn. Laat ik ze even bevoelen. Ze zijn weer morsdood: er is geen gevaar dat ze mij nog eens bang maken. Laat ik mijn bed weer opzoeken. |
|