Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2008 (nrs. 123-125)
(2009)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Lidy van MarissingGa naar eind●
| |
2de verteller heeft het ook maar van
horen zeggen
uit de vierde, de vijfde, de zesde hand
knoopt op zijn dooie gemak alle losse
eindjes aan elkaar tot er geen woord meer
tussen te spelden valt
| |
[pagina 47]
| |
3het verhaal is zojuist of jaren geleden
al begonnen
de ene dag heb je nog
geen idee hoe de volgende ochtend
en avond gaan rollen, ‘hoe
deze wedstrijd zal aflopen weten we
natuurlijk niet
want de ballen blijven rond’
een van de vrouwen raapt plukken haar
van krakende vloer, geroutineerd als een kapper
terwijl de verteller verkoeling zoekt, het eigen zwetende gezicht
met ijsklontjes bestrijkend
| |
4tilt zij dromend slapend zware kei op
schiet inktzwarte tor (rugschild groot
en matglanzend als wintermantelknoop)
op wel twintig razendsnelle poten
onder steenklomp vandaan, schiet
richting woonhuis, open keukendeur
‘Kafka, Kafka, help!’
roept zij omiddellijk, zonder
na te denken: ‘Kafka, Kafka, híer!’
| |
5wel uren zitten ze
in berm of op stoep te soezen tegen
reclamezuil of paal met stoplicht, verkeersbord
om zich te laten bepoeieren
met suiker van de zon
met fijnstof en gruis van de straat
| |
[pagina 48]
| |
verteller: ‘ik zei nog, spin er niet omheen, onze
levens hebben geen bodem’
meisje: ‘kijk achter je, achter
de ramen floepen al lichten aan’
verteller: ‘wie terugblikt voelt zich meteen
verwaaien’
| |
6zo treft zij daar die mensen
hun kleren hangen
aan vleeshaken aan het plafond
nachtenlang wordt er door-
gepraat
alsof er niets te doen valt
‘dat komt nog wel’
‘er wordt aan gewerkt’
het driftig uitschieten van een hand
fragmenten vol losse echo's
de dagen vervliegen alsof
ze er ooit zijn geweest
| |
7‘wat doe je hier?’
‘wat doe je hier als je hier niet
bent geboren, getogen?’
‘wat doe je hier als je hier blijft maar
niet wilt zijn?’
‘zo mag je de vraag niet stellen’ - ‘o, néé?’
goedmoedige hondekop van vrouw die tegelijk
geamuseerd en droef gestemd
wereld om haar heen voorziet
| |
[pagina 49]
| |
van commentaar (versiert met praatjes), toe-
nadering die toch afstand niet verkleint
‘elke straat te lang voor blote voeten’ - élke
stad te hard voor bloeiende struik’
in haar dooie eentje valt zij
op ongelegen momenten doodleuk
in slaap, geeft een dráái
aan de boel, neemt gewoon de benen om zich
uit de voeten te
maken, ‘wat doe ik hier?’
| |
8praten steeds harder.
lopen steeds sneller.
kijken niet meer om.
denken minder na.
willen steeds meer eten.
verslikken zich.
lachen te luidruchtig.
zingen luidkeels.
huiveren zonder te weten waarom.
willen steeds drinken.
gaan hoestend slapen.
gezicht naar de muur, open mond.
| |
9verteller zoekt iets
dat maar geen woord wil worden
even geen geluid (nu lijkt zijn verhaal
eens te meer van droom, van slaap gemaakt)
| |
[pagina 50]
| |
verhitte kop, gloeiend in verlegenheid
zinnen in mondholte al verhakseld, verslikt zich
onverstaanbaar in eigen blaf en proest
stond als wakkere verteller op het punt
woorden te slingeren recht in ons gezicht -
toen iets hem weerhield begon hij
te draaien, moest grof en nat hoesten ineens
achter zijn hand (wát
had hij ons willen zeggen?)
|
|