Vorig nummer Raster 118
Het onbekende meesterwerk
Honoré Balzac, Marcel Schwob, Alfred Jarry
Balzac besloot op een gegeven moment alles wat hij geschreven had en nog zou schrijven aaneen te smeden tot één totaalkunstwerk, de Menselijke Comedie, eerst de Duivelse Comedie geheten. Daarin plande hij een cluster van kunstenaarsverhalen om te laten zien hoe de kunst zelfmoord pleegde.
De hier vertaalde novelle Het onbekende meesterwerk uit 1831 is daarvan de kern: tien jaar heeft het genie Frenhofer aan een schilderij gewerkt dat alle kunst achter zich zou laten en zo levensecht was dat de geschilderde vrouw alle schoonheden ter wereld in de schaduw stelde. Als de schilder het meesterwerk tenslotte aan twee collega's onthult, zien zij op het doek slechts een wirwar van lijnen en een muur van verf, ‘het eerste nonfiguratieve schilderij in de literatuur’.
Het raadselachtige verhaal heeft menigeen tot op heden geïntrigeerd, van Cézanne en Picasso tot de regisseur Rivette en vele kunsttheoretici.
In een denkbeeldige biografie van Paolo Ucello schreef Marcel Schwob tegen het eind van de negentiende eeuw een vervolg. In dit nummer een integrale vertaling van de befaamde, o.m. door Borges bewonderde maar nooit eerder vertaalde Vies imaginaires (Denkbeeldige/Verbeelde levens).
Schwob is ook de ontdekker geweest van Alfred Jarry, die zijn Ubu Roi aan Schwob opdroeg. Onlangs ontdekte Christian Soulignac dat Jarry zijn dood op allerheiligen 1907 zelf ensceneerde om als Alfred Machard een tweede literair leven te beginnen.
Zo is dit nummer een estafette van imaginaire kunstenaarslevens en reële pogingen tot het scheppen van het absolute kunstwerk, door Balzac zelf nagestreefd en tegelijk als artistieke zelfmoord verworpen.
Samenstelling van dit nummer: Jacq Vogelaar