Ik dronk tot ik simpel genoeg was om van te houden
ik dronk tot ik simpel genoeg was om van te houden. ik liet van me houden.
de aarde scheurde onder mijn voeten. ik dronk tot ik simpel genoeg was om van te houden.
de drank stak brand in mijn keel en stopte mijn gedachten. ik dronk tot ik simpel genoeg was om van te houden.
ze belde en ik rilde. ze knokte voor wat ik verspilde. zoon van de gedachte. vader van het gebed. adder kronkelend om de poten van het grote ijzeren bed. caleidoscoop van korrelige beelden. ik rookte tot ik kalm genoeg was om te blijven.
de aarde scheurde. ze belde en ik rilde. we knokten voor wat ik verspilde. de zoon van de gedachte. de vader van het gebed. een adder kronkelend om de poten van het grote ijzeren bed. ik rookte tot ik kalm genoeg was om van te houden.
de man die aan de andere kant staat te schreeuwen heeft geen geduld voor de kiestoon. ze neemt niet op. de man die aan de andere kant van de lijn staat te schreeuwen staat op een vlakte. voor hem een veld vol bloemen. midden in een weiland liggen twee geliefden zonder telefoon. aan de linkerkant van het weiland ligt een vlakte. aan de rechterkant een vrouw in een telefooncel wachtend op een gesprek. vanaf de telefooncel loopt een draad. midden in een weiland liggen twee geliefden zonder telefoon. boven hen een dikke witte draad. als de vrouw de telefoon opneemt vliegen de vogels weg. ze nemen de bloemen mee, schreeuwt de man. hij wacht wacht niet op de kiestoon. hij wacht op de vogels. dan.
hij sleept een kind door het zand. dat weigert. dat opveert. maak dat je hier wegkomt. maak dat je van soort verandert. dat je uitsterft. hij sleept een kind door het zand. dat hapert.
kringen onder haar ogen. spoel door. kaarsen op de taart. spoel door. kringen onder haar ogen. haar kind op stelten. wordt boos. beheers je woede. stel uit. spoel door. spoel door naar de vlakte. twee geliefden liggen in een weiland. zonder telefoon. zonder zicht op de telefooncel. zonder zicht op de vlakte. het strand scheurde onder mijn voeten. het kind viel. ze belde en ik rilde. de bloemen verdwenen van de duinen. ik rookte tot ik kalm genoeg was om de geliefden in het weiland te zien lachen. dronk tot ik stil genoeg was om van te houden.